Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3537, 17/00601
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3537, 17/00601
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2018
- Datum publicatie
- 26 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3537
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:233
- Zaaknummer
- 17/00601
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2013. Belanghebbende heeft vele klachten aangevoerd die geen betrekking hebben op de onderhavige aanslag. De belastingrechter is in zoverre niet bevoegd.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen onderbouwing overgelegd van haar stelling dat de hoogte van de door de Inspecteur in aanmerking genomen looninkomsten onjuist is.
Ook een aandeel in een onverdeelde boedel maakt deel uit van de heffingsgrondslag van box 3, zodat de Inspecteur de Belgische woning terecht in aanmerking heeft genomen.
Geen dwangsom. Een ingebrekestelling twee en half jaar nadat de Inspecteur reeds uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is niet mogelijk.Vaststaat dat belanghebbende meer aan hypotheekrente heeft betaald dan zij in aftrek heeft gebracht, zodat zij recht heeft op een aanvullende aftrek. In zoverre is haar hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00601
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2017, nummer BRE 16/948, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013, alsmede de beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.010 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.354 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 1. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 25.618, de aanslag voor het overige gehandhaafd en de belastingrente verminderd naar € 0.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de aanslag en de beschikking belastingrente worden gehandhaafd, zoals die luiden na de ambtshalve vermindering, gegeven hangende beroep, het beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de dwangsom, zich voor het overige onbevoegd verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juli 2018 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan de partijen is gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op 31 maart 2014 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.897 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.354. De aangifte vermeldt een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 7.763. Belanghebbende heeft ter zake van de eigen woning, gelegen te [woonplaats] aan de [adres 2] 26, geen aftrekbare rente aangegeven, als gevolg waarvan tegenover het aangegeven eigenwoningforfait van € 834 een aftrek voor datzelfde bedrag staat. In box 3 heeft belanghebbende een woning in [plaats] , België (hierna: de Belgische woning) aangegeven voor een bedrag van € 80.000.
Bij brief van 29 oktober 2014 heeft de Inspecteur aangekondigd voornemens te zijn de aangifte te corrigeren. Uit vergelijking van de loongegevens met de gegevens uit de aangifte volgt, dat de correctie ziet op een bedrag van € 1.113 aan loon van Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (hierna: Pensioenfonds), met een bijbehorende bedrag aan loonheffing van € 413. Het belastbaar inkomen uit werk en woning komt daarmee uit op € 30.010 en het totaal aan loonheffingen op € 8.176.
Met dagtekening 25 februari 2015 heeft de Inspecteur de aanslag vastgesteld overeenkomstig zijn voornemen. Op 18 maart 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. Op 21 januari 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 25.618, de aanslag voor het overige gehandhaafd en de beschikking belastingrente verminderd tot € 0. Het verschil met de aanslag betreft het alsnog in aanmerking nemen van de hypotheekrente van € 5.226 betaald ter zake van de eigen woning, gesaldeerd met € 834 aan eigenwoningforfait.
Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank tegen de uitspraken op bezwaar, heeft de Inspecteur ter zake van de Belgische woning voor het gehele bedrag aan de inkomstenbelasting, verschuldigd ter zake in box 3, aftrek elders belast verleend.
Zowel de eigen woning als de Belgische woning zijn in 2015 gedwongen verkocht.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar het Hof begrijpt, het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Inspecteur de looninkomsten tot het juiste bedrag in aanmerking genomen?
-
Heeft de Inspecteur de hypotheekrente ter zake van de eigen woning tot het juiste bedrag in aanmerking genomen?
-
Behoort de Belgische woning tot de rendementsgrondslag van box 3?
-
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?
-
Heeft de Inspecteur nagelaten een verslag van het horen op te maken?
-
Is de belastingrente juist vastgesteld?
-
Is door [B] terecht beslag gelegd en zijn de eigen woning en de Belgische woning terecht gedwongen verkocht?
Belanghebbende is - naar het Hof begrijpt - van mening dat de vragen vier en vijf bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.