Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3643, 16/00300

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3643, 16/00300

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 augustus 2018
Datum publicatie
6 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:3643
Zaaknummer
16/00300
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:113

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geen recht op een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De termijn waarbinnen de door de Rechtbank opgedragen uitspraak op bezwaar moet zijn gedaan is namelijk nog niet aangevangen vanwege de schorsende werking van het hoger beroep. Belanghebbende is in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord en is hierdoor benadeeld. Het Hof verwijst de zaak terug naar de Heffingsambtenaar met de opdracht belanghebbende alsnog te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:113, lid 2, van de Awb, te bepalen dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts bij het Hof beroep kan worden ingesteld. Het Hof overweegt ten overvloede dat, alhoewel het Hof, evenals de Rechtbank, de onderhavige zaak terug zal verwijzen naar de Heffingsambtenaar, de Rechtbank onjuiste gronden aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00300

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2016, nummer ROE 15/1323, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Echt – Susteren,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 7 januari 2014 een legesaanslag opgelegd naar een bedrag van € 18.651,65, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 45 te vergoeden, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 742, en aan de Heffingsambtenaar opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Op 15 maart 2018 heeft het Hof met instemming van partijen een inlichtingencomparitie gehouden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen voor M. Harthoorn, raadsheer-commissaris, verschenen voor het verstrekken van inlichtingen, gemachtigde van belanghebbende, [A] , en namens de Heffingsambtenaar [B] . Partijen hebben bij die gelegenheid desgevraagd verklaard er mee in te stemmen dat uitspraak wordt gedaan door de meervoudige Belastingkamer van het Hof zonder nader onderzoek ter zitting.

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens deze inlichtingencomparitie een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Van het verhandelde tijdens de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 september 2013 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning ingediend. Bij de aanvraag heeft belanghebbende vermeld dat de geschatte bouwkosten van de woning € 375.000,- (exclusief BTW) bedragen. Belanghebbende heeft bij de aanvraag geen aannemingsovereenkomst overgelegd.

2.2.

Bij besluit van 13 december 2013 is de omgevingsvergunning aan belanghebbende verleend. De Heffingsambtenaar heeft vervolgens aan belanghebbende de eerdergenoemde aanslag opgelegd. De aanslag is opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2013 van de gemeente Echt-Susteren (hierna: de Legesverordening) en de daarbij behorende Tarieventabel leges 2013 (hierna: de Tarieventabel). De Heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van een bedrag aan bouwkosten van € 686.000,-. Dit bedrag is berekend aan de hand van de bouwkostentabel 2011 van het Overlegorgaan Bouw- en Woningtoezicht Noord- en Midden Limburg (hierna: de bouwkostentabel 2011).

2.3.

De Rechtbank heeft op 31 maart 2016 beslist dat, nu de Heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel en ondeugdelijk gemotiveerd is dat de opbrengstlimiet niet in overschreden, het beroep gegrond is en de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. Tegelijkertijd heeft de Rechtbank aan de Heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.

2.4.

Belanghebbende heeft per brief van 19 mei 2016 de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar, zoals opgedragen door de Rechtbank.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom, nu de door de Rechtbank opgedragen nieuwe uitspraak op bezwaar tot op heden niet door de Heffingsambtenaar is gedaan?

II. Is belanghebbende ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase?

III. Heeft de Rechtbank terecht overwogen dat de Heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar op het punt van de maten van de woning voldoende heeft gemotiveerd?

IV. Heeft de Rechtbank terecht overwogen dat de Heffingsambtenaar de bouwkosten in redelijkheid heeft mogen baseren op prijzen en overige normen in de Richtprijzen bouwwerken 2011?

V. Heeft de Rechtbank terecht overwogen dat de grief van belanghebbende over de statiegeldregeling buiten beschouwing moet worden gelaten?

Belanghebbende is van mening dat vragen I en II bevestigend, en vragen III tot en met V ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan tijdens de inlichtingencomparitie die op 15 maart 2018 heeft plaatsgevonden is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze inlichtingencomparitie opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende verzoekt het Hof te gelasten dat de Heffingsambtenaar opnieuw op het bezwaar beslist. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing