Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3700, 17/00630, 17/00631 en 17/00632
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3700, 17/00630, 17/00631 en 17/00632
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2018
- Datum publicatie
- 6 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3700
- Zaaknummer
- 17/00630, 17/00631 en 17/00632
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220
Inhoudsindicatie
Onroerende-zaakbelastingen
Belanghebbende is terecht aangeslagen als gebruiker van een tweetal bospercelen. Uitleg van het begrip ‘gebruiken’ in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00630, 17/00631 en 17/00632
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 juli 2017, nummers BRE 16/7553, 16/7554 en 16/7699, in het geding tussen
belanghebbende,
en
Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden aanslagen en daarbij gegeven beschikkingen Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn in het kader van de Wet WOZ beschikkingen gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaken plaatselijk bekend als [adres] 3, [A] kadastraal perceel [nummer] 410 (hierna: perceel 410) en [A] kadastraal perceel [nummer] 412 (hierna: perceel 412 en hierna samen ook: de bospercelen), te [plaats 1] naar de waardepeildatum 1 januari 2013, respectievelijk 1 januari 2014 en 1 januari 2015, voor respectievelijk de kalenderjaren 2014, 2015 en 2016, is bepaald op € 38.000 voor perceel 410 en € 31.000 voor perceel 412. In de desbetreffende geschriften zijn ook de aanslagen onroerende‑zaakbelastingen gebruiker bekend gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 12 augustus 2016 heeft de Heffingsambtenaar de beschikte waarde voor beide percelen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 92.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde voor de onderhavige jaren vastgesteld op € 7.000 voor perceel 410 en € 6.000 voor perceel 412 en de aanslagen onroerende‑zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juli 2018 te ’s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer [B] en mevrouw [C] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D] .
Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is eigenaar van de bospercelen. De bospercelen hebben een kaveloppervlakte van respectievelijk 38.370 m2 (perceel 410) en 31.640 m2(perceel 412) en zijn vrij toegankelijk voor het publiek. De bospercelen liggen in een zogenoemd [E] gebied en deels in een waterwingebied en nabij de militaire vliegbasis in [plaats 2] .
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Heffingsambtenaar belanghebbende terecht als gebruiker voor de onroerende‑zaakbelastingen heeft aangemerkt. De door de Rechtbank in goede justitie bepaalde WOZ‑waarden van beide percelen zijn in hoger beroep niet in geschil.
Belanghebbende is van mening dat geen sprake is van (opvolgend) gebruik en zo dat wel het geval is, staan volgens haar het vertrouwens-, rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel aan heffing in de weg. De Heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende terecht als gebruiker voor de onroerende‑zaakbelastingen is aangemerkt en in de heffing is betrokken.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot vernietiging van de aanslagen onroerende‑zaakbelastingen gebruiker. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.