Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4112, 16/03939 tot en met 16/03944
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4112, 16/03939 tot en met 16/03944
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2018
- Datum publicatie
- 22 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:4112
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1063
- Zaaknummer
- 16/03939 tot en met 16/03944
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor witwassen en het telen van hennepplanten. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangiften gedaan en de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Met betrekking tot het jaar 2008 hebben partijen ter zitting een compromis gesloten. Uitgaande van het door de Rechtbank vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning voor de overige jaren is sprake van een redelijke schatting.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03939 tot en met 16/03944
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2016, nummers BRE 14/6738 tot en met 14/6743, in het geding tussen,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen (navorderings)aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.531. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.453. Daarnaast is voor het jaar 2006 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.015. Bij de betreffende aanslagen is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.778. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.524. Daarnaast is voor het jaar 2008 een aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 31.422. Bij de betreffende aanslagen is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1 tot en met 1.4 genoemde (navorderings)aanslagen en beschikkingen heffingsrente bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005, 2007 en 2008 en ZVW 2008 gehandhaafd en de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en ZVW 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005, 2007 en 2008 gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar vernietigd, de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005, 2007 en 2008 verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.732, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt. De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2006 en de aanslagen ZVW 2006 en 2008 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , advocaat te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] .
Daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, heeft de Inspecteur op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht na deze zitting nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, daarop gereageerd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2018 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] voornoemd, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren aangiften IB/PVV ingediend naar de volgende belastbare inkomens uit werk in woning:
Jaar |
Aangegeven belastbaar inkomen |
2005 |
€ 1.621 |
2006 |
€ 6.794 |
2007 |
€ 9.057 |
2008 |
€ 5.356 |
Naar belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in verband met hennepteelt en de productie van en handel in soft- en harddrugs, alsmede witwassen. Naar aanleiding hiervan is tevens een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 27 februari 2009 (hierna: de BFO-rapportage). In de BFO-rapportage is een kasopstelling van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende gemaakt en is aan de hand daarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2001 tot 25 juni 2008 geschat op, in totaal, € 521.802,61.
Op 20 november 2008 heeft de officier van justitie toestemming gegeven voor inzage en gebruik van de bij het strafrechtelijk onderzoek aangetroffen informatie voor belastingdoeleinden. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over onderhavige jaren. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 augustus 2009.
Met dagtekening 11 juni 2010 is de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte. Vervolgens is met het opleggen van een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 met dagtekening 27 juli 2010 het belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd in verband met de resultaten van het onderzoek.
De aanslag IB/PVV 2006 is opgelegd met dagtekening 18 juni 2010. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 augustus 2010, ontvangen door de Belastingdienst op 23 augustus 2010, bezwaar gemaakt.
Bij arrest van 12 maart 2015 heeft de strafkamer van het Hof belanghebbende veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode 1 september 2007 tot en met medio maart 2008, het meermalen verkopen van hennep in de periode 1 september 2007 tot en met medio maart 2008 en het witwassen van een aanzienlijk totaalbedrag in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 juni 2008.
Bij arrest van 12 maart 2015 heeft de strafkamer van het Hof voorts de ontnemingsvordering bepaald. Daarbij is ten aanzien van de BFO-rapportage een aantal posten aangepast en geschrapt, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel is bepaald op € 323.699,92 en de ontnemingsvordering op € 318.699,92. De vermindering van het te ontnemen bedrag met € 5.000 houdt verband met de lange duur van de strafprocedure.
Bij arrest van 5 september 2017 heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof genoemd onder 2.6 bevestigd, met uitzondering van het oordeel dat belanghebbende in de periode 1 september 2007 tot en met medio maart 2008 meermalen hennep heeft verkocht. Voor dat punt is de zaak voor een hernieuwde beoordeling teruggewezen naar het Hof.
Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende opgestelde kasadministratie over de jaren 2001 tot en met 2008, alsook een verklaring van belanghebbende met betrekking tot de door hem genoten inkomsten in de jaren 1985 tot en met 2001.
De Inspecteur heeft in hoger beroep een kasopstelling van belanghebbendes inkomsten en uitgaven ingebracht, ontvangen van verbalisant [E] , verbonden aan het Bureau Financiële Ondersteuning politie Limburg. Deze kasopstelling is opgesteld aan de hand van facturen aangetroffen bij belanghebbende. De kasopstelling heeft grotendeels gediend als basis voor de BFO-rapportage. Per jaar vermeldt de kasopstelling het volgende saldo van inkomsten en uitgaven:
Jaar |
Saldo inkomsten en uitgaven |
2004 |
- € 57.952,57 |
2005 |
- € 84.984,12 |
2006 |
- € 61.143,02 |
2007 |
- € 96.747,27 |
2008 |
- € 170.767,85 |
Totaal |
- € 471.594,83 |
Voorts heeft de Inspecteur in hoger beroep een e-mail van [E] van 7 januari 2016 ingebracht, waarin [E] naar aanleiding van het arrest van het Hof over de ontnemingsvordering een aantal correcties op de kasopstelling heeft gemaakt en tot de volgende inkomenscorrecties concludeert:
Jaar |
Inkomenscorrectie |
2004 |
€ 39.404 |
2005 |
€ 51.982 |
2006 |
€ 38.638 |
2007 |
€ 64.700 |
2008 |
€ 133.351 |
Totaal |
€ 328.075 |
In zijn na de eerste zitting ingebrachte stukken concludeert de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2008 tot een inkomenscorrectie van € 34.513.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en ZVW 2006 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting over het jaar 2007 navorderen?
III. Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast?
IV. Zijn de (navorderings)aanslagen te hoog vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I tot en met III ontkennend en vraag IV bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan, met uitzondering van het jaar 2008, waarin hij tezamen met belanghebbende concludeert tot de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning op € 10.000.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslagen IB/PVV en ZVW en vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2007. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, met naar het Hof begrijpt uitzondering van het jaar 2008, waarin de Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.