Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4114, 17/00199
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4114, 17/00199
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2018
- Datum publicatie
- 22 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:4114
- Zaaknummer
- 17/00199
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Formeel belastingrecht. Heeft de rechtbank verzuimd een grief van belanghebbende te beantwoorden? Moet de regelgeving rond de verhuur van een deel van de eigen woning onverbindend worden verklaard wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel? Het Hof beantwoordt beide vragen ontkennend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00199
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 februari 2017, nummer BRE 16/1557 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.494 en een verzamelinkomen van € 4.105. Gelijktijdig is bij beschikking het verlies uit werk en woning op € 2.389 enhet ondernemingsverlies op € 0 vastgesteld. Deze aanslag en beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift verenigde uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 31 augustus 2018 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B] .
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 11 juli 2018, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op 24 juli 2018 door belanghebbende is afgehaald op de PostNL-locatie aan de [adres 1] 62 te [woonplaats] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres 2] 116 te [woonplaats] . Hij bewoont deze woning gedeeltelijk zelf en heeft deze woning sinds 2004 gedeeltelijk verhuurd.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 2.389, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.494 en een verzamelinkomen van € 4.105.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013, de beschikking vaststelling verlies uit werk en woning en het verzamelinkomen conform de aangifte vastgesteld.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag met bijbehorende beschikking vaststelling verlies uit werk en woning gehandhaafd.
In hoger beroep heeft belanghebbende een bij- en afschrijvingenoverzicht verstrekt waaruit volgt dat hij op 28 februari 2012 € 6.000 en op 28 maart 2012 nogmaals € 6.000 heeft geleend van zijn moeder in verband met advocaatkosten.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Dient de rendementsgrondslag ter bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te worden verminderd met € 12.000?
- -
-
Heeft de Rechtbank verzuimd te beslissen op belanghebbendes grief dat de regelgeving rond de verhuur van een deel van de eigen woning onverbindend dient te worden verklaard wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en verlaging van de vastgestelde aanslag. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 6.014 en het verzamelinkomen op € 3.625.