Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4115, 17/00706 en 17/00707
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4115, 17/00706 en 17/00707
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2018
- Datum publicatie
- 22 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:4115
- Zaaknummer
- 17/00706 en 17/00707
Inhoudsindicatie
De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2013 inkomsten uit hennep heeft genoten, waardoor ook niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende over dat jaar te weinig inkomsten heeft aangegeven. De Inspecteur heeft daarmee ten onrechte geconcludeerd dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond, de aanslag IB/PVV wordt verlaagd, de aanslag Zvw en de boete worden vernietigd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00706 en 17/00707
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 augustus 2017, met de nummers BRE 16/4645 en 16/4646, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.145, en onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.36.01.4 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 14.757, opgelegd. Tegelijkertijd en samen met de aanslagen IB/PVV en Zvw is bij voor bezwaar vatbare beschikkingen een bedrag aan belastingrente van respectievelijk € 79 en € 13 in rekening gebracht en bij de aanslag IB/PVV een boete van € 2.527 opgelegd. In één gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen afgewezen.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank twee beroepszaken aangelegd en van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft beide beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.435, de aanslag Zvw verminderd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 13.047, de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking verminderd tot € 2.052, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.482 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan heeft de griffier van het Hof twee hoger beroepszaken aangelegd en van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2018 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B] , en namens belanghebbende, belanghebbende zelf, bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer [C] van [D] te [E] . Tevens is toen verschenen belanghebbendes tolk, mevrouw [F] .
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woont aan de [adres] 92 te [woonplaats] (hierna: de woning). In het van belang zijnde jaar - 2013 - woonde hij daar ook. In de woning zijn op 16 april 2013 152 met potgrond gevulde kweekbakken voor hennepplantjes aangetroffen door de politie. Op de kweekpotten en het zeil daaronder had kalkafzetting plaatsgevonden. In de kweekruimte hingen 21 assimilatielampen en bevonden zich drie vervuilde koolstoffilters. Ook werden er resten van hennep en wortels van hennepplanten gevonden. Een deel van de resten bevond zich in een krant van 14 september 2012. Voor de voor de hennepkwekerij benodigde stroom was een illegale elektriciteitsaftakking gerealiseerd.
Tijdens een verhoor door de politie op 16 april 2013 heeft belanghebbende onder andere verklaard dat hij op dat moment geen inkomsten had, dat hij de hennepkwekerij zes maanden daarvóór had aangelegd en ingericht en dat hij daarbij een elektricien had ingeschakeld, die een illegale elektriciteitsaftakking realiseerde. Volgens belanghebbende heeft hij de kwekerij daarna echter niet in gebruik genomen, omdat zijn echtgenote daar bezwaar tegen had. De echtgenote heeft, tijdens haar verhoor op 16 april 2013, ontkend dat zij zich heeft bemoeid met het al dan niet opstarten van de kwekerij. Tijdens een verhoor op 17 april 2013 heeft belanghebbende vervolgens verklaard dat hetgeen de politie op 16 april 2013 in de woning heeft aangetroffen een overblijfsel is van een eerdere hennepkwekerij uit het jaar 2011.
Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV is afgeweken van de ingediende aangifte IB/PVV 2013, waarin een belastbaar inkomen van € 11.630 is aangegeven. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is bij de aanslag vastgesteld op € 28.145, waarbij is uitgegaan van het aangegeven inkomen van € 11.630, een correctie aftrek eigen woning van € 1.758 (omdat belanghebbende in een huurwoning woont) en een resultaat uit overige werkzaamheden (wegens inkomsten uit hennep) van € 14.757. De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag bij de berekening van de inkomsten uit hennep uitgegaan van één hennepoogst in 2013. Bij de vaststelling van het verkregen voordeel uit die hennepoogst is uitgegaan van 152 planten x 29,6 gram per plant is 4.499,20 gram x de gramprijs van € 3,28 = (afgerond) € 14.757. In de beroepsfase heeft de Inspecteur het verkregen voordeel bijgesteld naar het bedrag van (afgerond) € 13.047, gebaseerd op 152 planten x 28,2 gram per plant x € 3,28 - € 1.011,84 aan kosten. Bij de vaststelling van dat laatste bedrag aan verkregen voordeel is door de Inspecteur uitgegaan van het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingen van het Openbaar Ministerie (hierna: BOOM), versie 1 november 2010 en de nieuwsbrief “Gemiddelde prijs nederwiet” van de KLPD/NND.
In het dossier bevindt zich een brief van de hulpofficier van justitie, waaruit blijkt dat belanghebbende in 2010 verdacht werd van het vervaardigen van softdrugs. De brief vermeldt dat de zaak is bestudeerd en besloten is niet tot vervolging over te gaan. De reden is dat het onderzoek niet voldoende bewijs heeft opgeleverd om strafvervolging te kunnen instellen. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende in de jaren 2011 en 2013 eveneens verdacht is geweest van het vervaardigen van softdrugs, maar dat ook toen niet tot strafvervolging is overgegaan. De reden voor het seponeren van de strafzaken over 2011 en 2013 is niet bekend bij partijen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan?
2. Zo ja, zijn de aanslagen in redelijkheid vastgesteld en is daarbij terecht en tot het juiste bedrag rekening gehouden met inkomsten uit hennep?
3. Is de bij de aanslag IB/PVV opgelegde vergrijpboete terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
De Inspecteur heeft een aantal aannames, maar er is enkel geoogst in 2011 en niet in 2013. Er is bij de inval in 2013 geen enkele hennepplant in de woning aangetroffen, er bevonden zich alleen wat resten van hennep in een krant. De kweekpotten waren nog aanwezig van de teelt in 2011, ze zijn toen achtergelaten, dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de inbeslagname. Er is geen oogst geweest in 2013 en het bewijs voor de stelling dat er wel een oogst is geweest ontbreekt.
Voor het strafrechtelijke traject geldt het volgende. Ik heb voor het jaar 2011 een taakstraf van 50 uur opgelegd gekregen, vanwege het illegaal aftappen van stroom. Ik ben voor 2011 en 2013 niet veroordeeld in verband met de teelt en handel in hennep.
De Inspecteur
Ik vind het duidelijk dat er hennep is geteeld en geoogst in 2013. Ik ben afhankelijk van hetgeen in de door de politie opgemaakte processen-verbaal is vermeld en heb daaruit afgeleid dat er één eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Ik acht de door belanghebbende afgelegde verklaringen niet consistent. Ik ga er van uit dat er in 2011 is geruimd en ik vind dat de in 2013 aangetroffen hennepresten er op wijzen dat er in 2013 een oogst is geweest. Uw vraag of ik belanghebbendes mening deel dat er geen enkele hennepplant bij de inval is aangetroffen, beantwoord ik bevestigend.
Bij de voorbereiding voor deze zitting viel mij op dat in het verweerschrift weinig onderbouwing is gegeven over de veronderstelde hennepinkomsten van belanghebbende in 2013. Ik bevestig dat het beter was geweest als ik aanvullend met een vermogensvergelijking of een andere nadere onderbouwing was gekomen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de aanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarin de aanslagen zijn verlaagd conform het standpunt van de Inspecteur in de beroepsfase en de boete is verlaagd tot een bedrag van € 2.052, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.