Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4461, 18/00077

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4461, 18/00077

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 oktober 2018
Datum publicatie
22 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4461
Formele relaties
Zaaknummer
18/00077
Relevante informatie
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 110

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de auto meer dan normale gebruiksschade vertoont. Aan dit oordeel doet – gelet op de toepassing van de vrije bewijsleer – niet af dat de Inspecteur geen taxatierapport heeft overgelegd, doch volstaan heeft met een controlerapport. Het Hof overweegt voorts: (1) dat het niet strijdig is met artikel 110 van het VWEU om een naheffingsaanslag BPM op te leggen nadat een auto in het kentekenregister is geregistreerd, (2) dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel, (3) dat belanghebbende reeds geen recht heeft op vergoeding van rente over het nageheven bedrag aan BPM omdat ter zake aan haar uitstel van betaling is verleend en (4) dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van rente over het door haar betaalde griffierecht. Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep slaagt, aangezien de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van immateriële schade niet binnen de hiertoe bestemde termijn heeft uitbetaald. Het Hof veroordeelt de Minister tot vergoeding van wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade vanaf de dag na 10 april 2018 tot aan 1 juni 2018.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00077

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 januari 2018, nummer BRE 16/4709, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

hierna: de Minister,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 2 februari 2015 een naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd van € 1.815 (hierna: de naheffingsaanslag). Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 20 juni 2016 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.3.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.632, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 909, de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 91, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , adviseur te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E] .

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgesteld.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft op 4 april 2014 aangifte voor de BPM gedaan ter zake van de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto van het merk [automerk] , het type [autotype] , met een chassisnummer eindigend op [nummer] (hierna: de auto). Volgens de aangifte is belanghebbende een bedrag van € 2.585 aan BPM verschuldigd. Belanghebbende heeft dit bedrag voldaan.

2.2.

Belanghebbende is bij de berekening van het verschuldigde BPM-bedrag uitgegaan van een catalogusprijs, inclusief opties, van € 55.890, een – op de koerslijst van XRay gebaseerde – waardevermindering van € 41.204 en een aftrek in verband met schade van € 6.161.

2.3.

Belanghebbende onderbouwt voornoemde berekening door te verwijzen naar een door [F] , werkzaam bij [G] , opgesteld taxatierapport met dagtekening 4 april 2014 (hierna: het taxatierapport). Voor zover in de onderhavige procedure relevant, vermeldt het taxatierapport dat de carrosserie van de auto in beschadigde staat verkeert. Bovendien is in het taxatierapport opgenomen dat bij de taxatie van de auto rekening is gehouden met de omstandigheid dat de auto een onbekend schadeverleden heeft. Bij het taxatierapport zijn foto’s van de auto en een schadecalculatie gevoegd.

2.4.

De auto is op 8 april 2014 fysiek opgenomen op het vestigingsadres van belanghebbende door [H] (hierna: [H] ) en [J] (hierna: [J] ), medewerkers van het team auto/BPM van de Belastingdienst/kantoor Roosendaal. Met betrekking tot de bevindingen van deze opname is een (definitief) controlerapport met dagtekening 18 december 2014 (hierna: het controlerapport) opgesteld door [H] en [J] . Het controlerapport is als bijlage bij een brief met dagtekening 18 december 2014 aan belanghebbende toegezonden. In voornoemde brief is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:

“(…) Op 16 juli 2014 heb ik u het conceptcontrolerapport toegezonden, waarin ik u in de gelegenheid heb gesteld om vóór 22 augustus 2014 te reageren. Ik heb tot op heden geen reactie van u ontvangen (…).”

2.5.

In het controlerapport is, voor zover hier relevant, opgenomen dat de auto op 8 april 2014 uitsluitend beschadigingen vertoonde die, gelet op de leeftijd en de kilometrage van de auto, als normale gebruikssporen gekwalificeerd dienen te worden. De Inspecteur heeft in het controlerapport aangekondigd een naheffingsaanslag van € 1.815 aan belanghebbende op te leggen.

2.6.

Overeenkomstig het in het controlerapport aangekondigde voornemen heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag van € 1.815 op 2 februari 2015 aan belanghebbende opgelegd.

2.7.

Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar.

2.8.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Voor zover in de onderhavige procedure relevant heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.632, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 909 en de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 91.

2.9.

De Inspecteur heeft de vergoeding ter zake van immateriële schade van € 909 op 25 april 2018 aan belanghebbende voldaan, met dien verstande dat de Inspecteur in verband met de late uitbetaling van deze vergoeding voorts een bedrag aan rente van € 3 aan belanghebbende heeft vergoed.

2.10.

In het kader van de uitbetaling van de vergoeding van immateriële schade door de Minister heeft de Rechtbank belanghebbende bij brieven met dagtekening 12 januari 2018, 30 januari 2018, 16 februari 2018 respectievelijk 9 april 2018 gevraagd om haar rekeningnummer kenbaar te maken. Belanghebbende heeft aan deze verzoeken gehoor gegeven door middel van het formulier “Verzoek schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn”. Dit formulier is niet gedagtekend.

2.11.

De Minister heeft de vergoeding van immateriële schade van € 91 op 1 juni 2018 aan belanghebbende voldaan. De Minister heeft ter zake van deze vergoeding geen rente aan belanghebbende vergoed.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag op het juiste bedrag vastgesteld?

2. Is het in strijd met het Unierecht, meer in het bijzonder met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU), om een naheffingsaanslag BPM op te leggen nadat een auto in het kentekenregister is geregistreerd?

3. Is het verdedigingsbeginsel geschonden?

4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over (een gedeelte van) het nageheven bedrag?5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht?

6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de door de Rechtbank aan haar toegekende vergoeding voor immateriële schade?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en vergoeding van de werkelijke kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de vragen 2 tot en met 7 bevestigend beantwoord moeten worden en vraag 1 ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

De gemachtigde van belanghebbende heeft hieraan ter zitting (desgevraagd), zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

-

De bewijslast ter zake van de juistheid van de naheffingsaanslag rust op de Inspecteur.

-

Indien het te hanteren rentepercentage – zoals de voorzitter mij heeft voorgehouden – 2% is, dan betwist ik niet dat de door de Inspecteur ter zake van de vergoeding van immateriële schade toegekende rentevergoeding van € 3 juist is.

-

Ik weet niet wanneer het formulier “Verzoek schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn” bij de Rechtbank is ingediend.

-

Belanghebbende heeft een conceptversie van het controlerapport ontvangen. Bij deze conceptversie was geen begeleidende brief gevoegd.

3.5.

De Inspecteur heeft hieraan ter zitting (desgevraagd), zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

-

Met betrekking tot de afschrijving op de waarde van de auto in verband met schade rust de bewijslast, in beginsel, op belanghebbende.

-

Ik heb met betrekking tot de naheffingsaanslag uitstel van betaling aan belanghebbende verleend.

-

De ter zake van de vergoeding van immateriële schade afgegeven rentebeschikking ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Indien deze rentebeschikking toch ter beoordeling voorligt, is mogelijk de toegekende rentevergoeding te laag. De rentevergoeding is berekend over de periode 12 februari 2018 tot en met 12 maart 2018, terwijl uitgegaan had dienen te worden van de periode 12 februari 2018 tot en met 25 april 2018.

-

Gelet op de inhoud van de begeleidende brief bij het definitieve controlerapport, acht ik het aannemelijk dat de conceptversie van dit rapport aan belanghebbende is aangeboden als bijlage bij een begeleidende brief, waarin belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om vóór 22 augustus 2014 op dit concept te reageren.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing