Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4634, 17/00805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4634, 17/00805

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 november 2018
Datum publicatie
22 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4634
Zaaknummer
17/00805
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:20, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 4:17

Inhoudsindicatie

Artikel 6:20, lid 3 van de Awb. De Rechtbank had het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat er alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan.

Aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, is de Heffingsambtenaar geen dwangsom verschuldigd (artikel 4:17, zesde lid, onderdeel c, van de Awb).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00805

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende]

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 november 2017, nummer BRE 17/1498, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

hierna: Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] met dagtekening 3 juni 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 2,10 parkeerbelasting en € 60 kosten (hierna: de naheffingsaanslag).

1.2.

Met dagtekening 7 september 2016 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.

1.3.

Op 6 oktober 2016 heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd.

1.4.

Met dagtekening 2 januari 2017 heeft belanghebbende een schriftelijke ingebrekestelling (hierna: de ingebrekestelling) verzonden vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.

1.5.

Met dagtekening 27 februari 2017 heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.6.

De Heffingsambtenaar heeft op 20 maart 2017 een verweerschrift bij de Rechtbank ingediend en op 21 maart 2017 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. Daarin heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en vervolgens ambtshalve beoordeeld en afgewezen.

1.7.

Bij brief van 22 maart 2017 heeft belanghebbende meegedeeld het beroep te handhaven.

1.8.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.9.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, [A] . Belanghebbende noch haar gemachtigde is, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, verschenen.

1.11.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen (schermprints Yellowbrick, bekend uit dossier) voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof.

1.12.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft haar auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op 3 juni 2016 geparkeerd aan de Oude Vest te Breda zonder aanmelding voor betaald parkeren of een geldig parkeerkaartje voor de voorruit. Ter zake hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.

2.2.

De auto staat in het kentekenregister op naam van [B] B.V. (hierna ook: de B.V.) geregistreerd. De naheffingsaanslag is opgelegd aan de B.V. De vader van belanghebbende is de enig aandeelhouder van deze vennootschap.

2.3.

Met dagtekening 6 juli 2016 is een duplicaat van de naheffingsaanslag verzonden naar het vestigingsadres van de B.V., [adres] 67a te [plaats] .

2.4.

Met dagtekening 8 augustus 2016 is een aanmaning met betrekking tot de naheffingsaanslag verzonden naar datzelfde adres.

2.5.

Op 17 augustus 2016 heeft belanghebbende de naheffingsaanslag inclusief aanmaningskosten van € 7 betaald.

2.6.

Met dagtekening 7 september 2016 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, geadresseerd aan de Heffingsambtenaar van de gemeente Breda, per adres Cannock Chase Public te Druten (Postbus 103, 6650 AC Druten). Op het bezwaarschrift staat als aanslagnummer [aanslagnummer 2] vermeld. Als belanghebbende wordt [C] genoemd. In de bijlage bij het bezwaarschrift is een kopie van de duplicaat naheffingsaanslag opgenomen. Belanghebbende verzoekt om telefonisch gehoord te worden en verzoekt om een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.7.

Op 3 oktober 2016 heeft een medewerker van Cannock Chase Public het bezwaarschrift per e-mail doorgestuurd naar een medewerker van de gemeente Breda en belanghebbende van de doorzending per e‑mail op de hoogte gesteld. Op diezelfde dag wordt door een medewerker van het Parkeerbedrijf van de gemeente Breda besloten de naheffingsaanslag te vernietigen.

2.8.

Op 6 oktober 2016 is een bedrag van € 69,10 (het bedrag van de naheffingsaanslag inclusief aanmaningskosten) teruggestort op de rekening van belanghebbende.

2.9.

Met dagtekening 2 januari 2017 heeft belanghebbende de ingebrekestelling verzonden vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. De ingebrekestelling is verzonden aan de Heffingsambtenaar van de gemeente Breda, per adres Cannock Chase Public te Druten (Postbus 103, 6650 AC Druten). Bij de ingebrekestelling is een kopie van het bezwaarschrift meegezonden.

2.10

In de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het niet tijdig is ingediend en in het bezwaarschrift geen enkele reden wordt aangedragen voor een verschoonbare termijnoverschrijding.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Had de Rechtbank het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren?

  2. Is het bezwaar van belanghebbende terecht kennelijk niet‑ontvankelijk verklaard?

  3. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom ex artikel 4:17 van de Awb?

Belanghebbende is van mening dat de eerste en derde vraag bevestigend moeten worden beantwoord en de tweede ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Heffingsambtenaar en vaststelling van de door de Heffingsambtenaar verbeurde dwangsom. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing