Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, 17/00149 en 17/00151

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, 17/00149 en 17/00151

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 november 2018
Datum publicatie
15 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4638
Zaaknummer
17/00149 en 17/00151

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is opgekomen tegen de WOZ-waarde van twee op het aanslagbiljet vermelde objecten. Het Hof is, gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel dat niet gesproken kan worden van twee verschillende feitencomplexen die de werkzaamheden van de gemachtigde meer dan gemiddeld complex maakten. Voor toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak ziet het Hof daarom geen reden. Het Hof formuleert in deze uitspraak algemene richtsnoeren voor het vaststellen van de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00149 en 17/00151

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2016, nummer AWB 16/998 en 16/999, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikkingen en aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2015 (hierna: de beschikkingen) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] te [vestigingsplaats] en [adres 2] te [vestigingsplaats] per waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 op € [bedrag 1] respectievelijk € [bedrag 2] . Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaken de aanslagen in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) en watersysteemheffing over het jaar 2015 opgelegd (hierna: de aanslagen). De beschikkingen en de aanslagen zijn in één geschrift verenigd. Na tegen voormelde beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij uitspraken van 3 februari 2016, de waarde van [adres 1] gehandhaafd, de waarde van [adres 2] verminderd tot € [bedrag 3] en de daarbij behorende aanslagen dienovereenkomstig verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige belastingkamer heeft plaatsgehad op 1 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [A] . De Heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een kopie overgelegd van de Toelichting bij de Ministeriële Regeling nr. 2164326 (Staatscourant 2017, nr. 71078, 12 december 2017, onder meer inhoudend indexering van de bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht).

1.5.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat en dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer.

1.6.

Belanghebbende, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft op 22 maart 2018 een nader stuk ingediend. De Heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd bij brief van 30 april 2018.

1.7.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [A] , en namens de Heffingsambtenaar, [B] .

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] zijn bedrijfsobjecten, en wel [opslagruimten/werkplaats/kantoorruimten] , waarvan belanghebbende de eigendom heeft.

2.2.

Tot de gedingstukken behoort een “WOZ-Waarderapport” van “ [adres 1] t/m [adres 2] (alle onderdelen)” per waardepeildatum 1 januari 2014, in opdracht van belanghebbende opgemaakt door [C] , registertaxateur. In het rapport is voor elk van de twee onroerende zaken één taxatiekaart opgenomen met de berekening van de huurwaardekapitalisatiefactor. Verder is de waarde van de onroerende zaken met dezelfde referentieverkopen onderbouwd en is het onderdeel “Nadere gegevens” voor beide onroerende zaken tezamen ingevuld waarbij alleen voor bouwjaar en oppervlakte is gesplitst per onroerende zaak.

2.3.

Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat de waarde van [adres 2] , zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar op € [bedrag 3] , niet te hoog is. Bij uitspraak op bezwaar is aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten van de bezwaarfase van 2 (1 punt voor het bezwaarschrift + 1 punt voor het hoorgesprek) x € 244 (waarde per punt) = € 488. Voor het in opdracht van belanghebbende opgemaakte taxatierapport is geen vergoeding toegekend.

2.4.

In de hoger beroepsfase heeft belanghebbende voor [adres 1] een waarde bepleit van € [bedrag 4] . De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep verklaard zich te verenigen met die waarde.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft de hoogte van de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase en de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de beroeps- en hoger beroepsfase.

Belanghebbende is van mening dat de Heffingsambtenaar bij de uitspraken op bezwaar ten onrechte heeft verzuimd een vergoeding voor het taxatierapport inzake [adres 2] toe te kennen en dat wegens het gewicht van de zaak een factor 1,5 in aanmerking moet worden genomen. De Heffingsambtenaar is van mening dat een vergoeding voor het taxatierapport [adres 2] moet worden toegekend en dat het gewicht van de zaak op 1 moet worden gesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens de zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van:

- de uitspraken op bezwaar ten aanzien van [adres 1] ,

tot vaststelling van de WOZ-waarde van [adres 1] op € [bedrag 4] en dienovereenkomstige verlaging van de daarbij behorende aanslagen;

- de uitspraken op bezwaar ten aanzien van [adres 2] ,

doch uitsluitend voor zover daarbij is nagelaten een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport toe te kennen,

en tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase en de proceskosten voor de beroeps- en hoger beroepsfase met toepassing van een factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak.

3.4.

De Heffingsambtenaar verenigt zicht met de conclusies van belanghebbende onder 3.3, behoudens de toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak. Volgens de Heffingsambtenaar moet een factor 1 wegens het gewicht van de zaak in aanmerking worden genomen.

4 Gronden

5 Beslissing