Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4754, 17/00140
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4754, 17/00140
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 november 2018
- Datum publicatie
- 28 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:4754
- Zaaknummer
- 17/00140
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b
Inhoudsindicatie
In geschil is of met betrekking tot een drietal garageboxen door de gemeente Leudal terecht aanslagen rioolheffing (naar een vast bedrag van € 253,15 per object) voor het jaar 2015 zijn opgelegd. Het Hof is van oordeel dat de verordening op grond waarvan de aanslagen rioolheffing zijn opgelegd niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ook oordeelt het Hof dat er niet in strijd met de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet is geheven, dat de rioolheffing niet als onredelijk en willekeurig kan worden beschouwd en dat niet van belang is dat ten aanzien van andere gemeentelijke belastingen andere heffingsgrondslagen worden gehanteerd. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00140
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats]
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2016, nummer AWB 15/3349, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van de belastingsamenwerking gemeenten en waterschappen Limburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag rioolheffing.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2015 onder aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] voor het belastingjaar 2015 aanslagen in de rioolheffing opgelegd voor vier garageboxen, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een proceskostenvergoeding van € 992 toegekend en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 45 dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Voor dit hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , werkzaam bij [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar,
[C] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende was het gehele jaar 2015 eigenaar van vier garageboxen, gelegen aan [adres] 25A tot en met 25D te [plaats] .
Met dagtekening 28 februari 2015 zijn, in één geschrift verenigd, aan belanghebbende onder meer aanslagen rioolheffing (eigenaren) opgelegd. Elke aanslag bedraagt € 253,15.
De rioolheffing is gebaseerd op de Verordening rioolheffing 2015 van de gemeente Leudal (hierna: de Verordening).
Tot het dossier behoort een specificatie van de uitgaven en inkomsten van de kostenplaats riolering uit de begroting van het jaar 2015. Hieruit blijkt dat de totale inkomsten rioolheffing voor dat jaar zijn begroot op € 4.352.657 en dat de totale uitgaven zijn begroot op € 4.449.024 (€ 4.066.024 plus een BTW component ter grootte van € 383.000).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolheffing terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. In het bijzonder zijn daarbij de volgende vragen in geschil:
a. Is de Verordening in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP)?
b. Is de Verordening onverbindend omdat in strijd met de opbrengstlimiet is geheven?
c. Is sprake van een onredelijke en willekeurige rioolheffing omdat in de Verordening ten onrechte geen onderscheid wordt gemaakt tussen een woning en een niet-woning?
d. Worden ten onrechte voor verschillende heffingen verschillende heffingsmaatstaven gehanteerd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot, naar het Hof begrijpt, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen naar een bedrag van € 1,12 per garagebox. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.