Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5002, 17/00395
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5002, 17/00395
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 november 2018
- Datum publicatie
- 27 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:5002
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1439
- Zaaknummer
- 17/00395
Inhoudsindicatie
In geschil is of terecht invorderingsrente en aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Het Hof is van oordeel dat de Ontvanger met overlegging van het “Rapport van datum verzending” aannemelijk heeft gemaakt dat de voorlopige aanslag is verzonden naar het juiste adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof geloofwaardig verklaard dat hij de desbetreffende voorlopige aanslag niet heeft ontvangen. Daarmee heeft belanghebbende het vermoeden van ontvangst ontzenuwd. De Ontvanger heeft geen bewijs geleverd dat de voorlopige aanslag belanghebbende toch heeft bereikt. Digitale aanbieding van de voorlopige aanslag aan de belastingconsulent kan niet worden aangemerkt als een juiste bezorging.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00395
Uitspraak op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 mei 2017, nummer BRE 16/2946, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Ontvanger,
betreffende de hierna te vermelden beschikking invorderingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 met dagtekening 31 januari 2014 een eerste voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, resulterend in een te betalen bedrag aan belasting van € 18.722. Met dagtekening 12 juni 2015 is aan belanghebbende over 2014 een tweede voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd, naar een bedrag van € 45.188, resulterend in een te betalen bedrag van € 26.466.
Met dagtekening 7 augustus 2015 is aan belanghebbende over 2014 de definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, overeenkomstig de aangifte, resulterend in een te betalen belastingbedrag, na verrekening van de eerdere voorlopige aanslagen, van € 0.
Met dagtekening 26 januari 2016 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een betalingsherinnering gestuurd voor het hiervóór genoemde bedrag van € 26.466, met verzoek om betaling uiterlijk 4 februari 2016 en onder mededeling dat als op deze datum niet is betaald, belanghebbende een aanmaning met de daaraan verbonden incassokosten ontvangt.
Daarop heeft belanghebbende de aanslag ad € 26.466 voldaan op 3 februari 2016.
Vervolgens is bij beschikking met dagtekening 12 februari 2016 invorderingsrente tot een bedrag van € 541 aan belanghebbende in rekening gebracht.
Bij brief van 16 februari 2016, door de Ontvanger ontvangen op 19 februari 2016, heeft (de broer van belanghebbende, [A] , namens) belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente.
Op 1 maart 2016 heeft de Ontvanger belanghebbende een aanmaning gestuurd voor het onbetaald blijven van de invorderingsrente. Daarbij is een bedrag van € 15 aanmaningskosten in rekening gebracht.
Bij uitspraak van de Ontvanger van 12 april 2016 heeft de Ontvanger de bestreden beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten, de uitspraak op bezwaar en de beschikking invorderingsrente vernietigd en teruggave gelast van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46.
Tegen deze uitspraak heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende vergezeld van zijn echtgenote mevrouw [echtgenote] , alsmede, namens de Ontvanger, [B] en [C] . Ter zitting zijn de zaken met kenmerk 17/00395 en 17/00396 (zaak van belanghebbendes broer) gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.
De Ontvanger heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Ontvanger heeft ter zitting kopieën overgelegd van de “Rapporten van datum verzending”.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend, teneinde belanghebbende de gelegenheid te geven te reageren op de onder 1.11 vermelde rapporten.
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd bij brief van 3 juli 2018 en aangegeven de uitspraak van het Hof tegemoet te zien. De Ontvanger heeft bij brief van 10 juli 2018 toegestemd om zonder nadere zitting op het hoger beroep te beslissen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
De hiervoor onder 1.1, 1.2, 1.3, 1.4 en 1.6 genoemde, van de Ontvanger afkomstige, stukken zijn alle geadresseerd aan belanghebbende op het adres [adres] 8, [postcode] [woonplaats] en zijn niet retour gekomen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of terecht een bedrag van € 541 aan invorderingsrente in rekening is gebracht en of terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. De Ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.