Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5166, 18/00105
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5166, 18/00105
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 december 2018
- Datum publicatie
- 9 maart 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:5166
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:562
- Zaaknummer
- 18/00105
Inhoudsindicatie
De Inspecteur heeft aan belanghebbende ter zake van een Maserati Gran Cabrio 4.7 een naheffingsaanslag BPM ter hoogte van € 5.781 opgelegd. Bij de berekening van het CO2-component is de Inspecteur uitgegaan van een CO2 -uitstoot te hoogte van 358 g/km. Belanghebbende doet primair een beroep op toepassing van de “Scandinavische rekenmethode”, welke rekenmethode leidt tot een CO2 -uitstoot van 325 g/km. Subsidiair stelt belanghebbende dat moet worden uitgegaan van een CO2 -uitstoot van maximaal 350 g/km, berekend op basis van artikel 9, lid 11, Wet BPM. Naar het oordeel van het Hof kan de Scandinavische rekenmethode niet toegepast worden, aangezien ter zake van de auto een typegoedkeuring is afgegeven. De verwijzing van belanghebbende naar een lijst met referentievoertuigen faalt, aangezien op de lijst geen referentievoertuigen staan, ingevoerd op of vóór de datum van registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister, waarbij uitgegaan is van een lagere CO2 -uitstoot dan 358 g/km. Om deze reden faalt ook het beroep van belanghebbende op het bepaalde in artikel 9, lid 11, van de Wet BPM. De theoretische mogelijkheid dat er op het moment van invoer/registratie van de auto in Nederland referentievoertuigen rondreden die belast waren naar een lagere CO2 -uitstoot is onvoldoende om de onderhavige auto ook naar een lagere CO2- uitstoot te belasten. Het Hof ziet geen aanleiding om een correctie op de koerslijst EurotaxGlass’s toe te passen wegens het verschil tussen marge- respectievelijk btw-auto’s en officieel respectievelijk parallel ingevoerde voertuigen. Ten slotte overweegt het Hof dat belanghebbende haar beroep op toepassing van een dealerskorting onvoldoende heeft toegelicht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00105
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 januari 2018, nummer BRE 16/3567, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming,
hierna: de Minister,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is op 11 december 2015 onder aanslagnummer [aanslagnummer] ter zake van het voertuig met het merk Maserati, type Gran Cabrio 4.7, met een chassisnummer eindigend op [nummer] (hierna: de auto) een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 5.781 (hierna: de naheffingsaanslag) en daarbij bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente). Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard; de uitspraken op bezwaar vernietigd; de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.234 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd; de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende van € 500; de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [A] en [B] , en haar gemachtigde [gemachtigde] , adviseur te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is eigenaar van de auto. De auto heeft als datum eerste toelating 6 augustus 2010.
Voor de auto is een typegoedkeuring verleend, op basis waarvan de CO2-uitstoot358 g/km bedraagt.
Belanghebbende heeft op 17 november 2014 met betrekking tot de registratie (19 december 2014) in het Nederlandse kentekenregister van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een bedrag van € 14.824 aan BPM op aangifte voldaan.
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.781, op basis van een EurotaxGlass’s koerslijst, uitgaande van een totaal verschuldigde BPM van € 20.605. Dit laatste BPM-bedrag is gebaseerd op (i) een bruto BPM van € 70.397, waaronder – uitgaande van een CO2-uitstoot van 358 g/km – een CO2 component van € 39.064, en (ii) een werkelijke afschrijving van 70,73%, uitgaande van een historische nieuwprijs, inclusief accessoires/opties, van € 201.109, en een handelsinkoopwaarde van € 58.862. De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is uitgegaan van een netto catalogusprijs inclusief accessoires van € 119.056 (dat is inclusief BTW € 141.676), bruto BPM van € 60.893, historische nieuwprijs van € 212.073 en handelsinkoopwaarde van € 58.862.
De Rechtbank is uitgegaan van een netto catalogusprijs inclusief accessoires van € 119.056, bruto BPM van € 70.397, historische nieuwprijs van € 212.073 en handelsinkoopwaarde van € 58.862, hetgeen resulteert in vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.234.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil het bedrag van de naheffingsaanslag na vermindering door de Rechtbank. In het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Kan de CO2-uitstoot worden vastgesteld op 325 g/km, dan wel op 350 g/km?2. Dient er een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van EurotaxGlass’s in verband met BTW/marge?3. Dient er een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van EurotaxGlass’s in verband met parallelimport?4. Dient er een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van EurotaxGlass’s in verband met dealerskorting?
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om op de voet van artikel 267 van het VWEU een prejudiciële vraag aan het HvJ EU te stellen over de uitleg van de door belanghebbende aangevoerde “Scandinavische rekenmethode” die, aldus belanghebbende, gebaseerd kan worden op het bepaalde in artikel 6a, aanhef, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: UR BPM).
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade, de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht; tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging, subsidiair vermindering van de naheffingsaanslag.De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.