Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5168, 18/00108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5168, 18/00108

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 december 2018
Datum publicatie
9 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:5168
Zaaknummer
18/00108
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 10

Inhoudsindicatie

Het Hof merkt een auto met een kilometerstand van 145, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze meer dan normale gebruiksschade vertoont, voor de toepassing van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM 1992 aan als een nieuwe auto. Het Hof ziet geen aanleiding om met betrekking tot de begrippen “nieuwe personenauto” en “gebruikte personenauto” een prejudiciële vraag voor te leggen aan het HvJ EU.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00108

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 januari 2018, nummer BRE 16/3568, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

hierna: de Minister,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 11 december 2015 onder aanslagnummer [aanslagnummer] ter zake van de personenauto merk en type Mitsubishi ASX 1.6 Instyle ClearTec, chassisnummer eindigend op [nummer] (hierna: de auto), een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 394 (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een bedrag aan belastingrente van € 14 in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500 en in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 501, en gelast dat de Minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [A] en [B] , en haar gemachtigde [gemachtigde] , adviseur te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende is eigenaar van de auto. De auto is op 5 december 2014 gekocht in Duitsland, waar de auto op dat moment nog niet was geregistreerd. De auto heeft als datum eerste toelating (DET) – in Duitsland – 8 december 2014.

2.2.

Belanghebbende heeft op 10 december 2014 met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van de auto een bedrag van € 4.520 aan BPM op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bij de aangifte gebruik gemaakt van een afschrijvingstabel, uitgaande van het standpunt dat sprake is van een gebruikte auto. De RDW heeft bij de aangifte een kilometerstand van 145 geconstateerd. De registratie van de auto in Nederland heeft op 8 januari 2015 plaatsgevonden.

2.3.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuwe auto en de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om op de voet van artikel 267 van het VWEU een prejudiciële vraag aan het HvJ EU te stellen over de uitleg van de in artikel 9 respectievelijk artikel 10, lid 1, van de Wet BPM 1992 opgenomen begrippen “nieuwe personenauto” en “gebruikte personenauto”.

3.4.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de veroordeling van de Minister tot vergoeding van immateriële schade, gegrondverklaring van het tegen de uitspraken op bezwaar bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing