Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5255, 17/00354
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5255, 17/00354
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 december 2018
- Datum publicatie
- 27 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:5255
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:2620, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00354
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is terecht en naar het juiste bedrag aansprakelijk gesteld. De aanslagen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld zijn niet verjaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00354
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 april 2017, nummer BRE 15/4790, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 13 februari 2015 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de Invorderingswet (IW) en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de beschikking) ter zake van de naheffingsaanslagen nrs. [nummer 1] en [nummer 2] . De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2015 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] en [de broer] , broer van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, [ontvanger 1] , [ontvanger 2] en [ontvanger 3] .
Ter zitting is de zaak van belanghebbende en de zaak van zijn broer [de broer] (kenmerk 17/00355) gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
De Ontvanger heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, stuitingsbrieven en schermprinten overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [X] V. Deze vennootschap hield van 27 december 2000 tot 22 december 2008 50% van de aandelen in [A BV] ., welk belang op 22 december 2008 is verkocht. [A BV] . was enig aandeelhouder en bestuurder van [B BV] welke vennootschap tot 31 maart 2009 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [C BV] [B BV] (hierna: [B BV] ) was actief op het gebied van het aannemen en uitvoeren van burgerlijke- en utiliteitsbouwwerken alsmede onderhoud, timmer-, beton-, en reparatiewerken. [B BV] is op 1 oktober 2009 failliet verklaard.
[B BV] deed aangiften loonheffingen per tijdvak van 4 weken welke tijdvakken worden aangeduid als periode 1 tot en met 13.
Op 10 juni 2009 heeft [B BV] aangifte loonheffingen gedaan over periode 5 van 2009 naar een bedrag van € 120.430. [B BV] heeft vervolgens op 10 juli 2009 een verbeterde aangifte loonheffingen over periode 5 van 2009 ingediend naar een bedrag van € 121.071, wat neerkomt op een aanvulling ten opzichte van de eerder ingediende aangifte over dat tijdvak van € 641.
Omdat betaling van de in 2.2.2 genoemde loonheffing uitbleef, heeft de Ontvanger over periode 5 van 2009 aan [B BV] de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
- met dagtekening 17 juli 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen tot een bedrag van € 122.836 bestaande uit de onbetaald gebleven loonheffingen van € 120.430 vermeerderd met een verzuimboete van € 2.406 (aanslagnummer [nummer 3] );- met dagtekening 4 augustus 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen tot een bedrag van € 641 bestaande uit de onbetaald gebleven loonheffingen (aanslagnummer [nummer 4] ).
Op 31 juli 2009 heeft [B BV] € 121.070 overgemaakt op de bankrekening van de ontvanger met een niet-bestaand betalingskenmerk. Naar aanleiding van deze betaling is met dagtekening 3 september 2009 aan [B BV] een naheffingsaanslag loonheffingen over periode 7 van 2009 opgelegd van € 121.070 (aanslagnummer [nummer 5] ). De ontvanger heeft de betaling van 31 juli 2009 vervolgens op deze naheffingsaanslag afgeboekt.
[B BV] heeft op 27 augustus 2009 een aangifte loonheffingen over periode 7 van 2009 ingediend naar een af te dragen bedrag van € 62.714. In verband hiermee is de in 2.2.4 genoemde naheffingsaanslag op 21 september 2009 verminderd van € 121.070 tot € 62.714. Dit resulteerde in een teruggaaf van € 58.361 (inclusief heffingsrente). Dit bedrag is als volgt verrekend met de volgende naheffingsaanslagen:- vermindering van de naheffingsaanslag met nummer [nummer 1] met € 46.694;- vermindering van de naheffingsaanslag met nummer [nummer 2] met € 11.396.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 16 oktober 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:4387) geoordeeld dat de betaling van € 121.070 (zie 2.2.4) moet worden aangemerkt als een gerichte betaling op voornoemde naheffingsaanslag over periode 5 van 2009.
Aan ’s Hofs oordeel dat de betaling toegerekend moet worden aan de verschuldigde loonheffingen over periode 5 van 2009 heeft de ontvanger de gevolgtrekking verbonden dat de betaling niet tevens aangemerkt kan worden als de betaling van de verschuldigde loonheffingen over periode 7 van 2009. De ontvanger heeft de afboeking van de betaling op de naheffingsaanslagen met aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2] ongedaan gemaakt en heeft belanghebbende voor deze onbetaald gebleven naheffingsaanslagen aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 47.402. Voornoemd bedrag bestaat uitsluitend uit onbetaald gebleven loonheffingen.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld en tot een juist bedrag?
Meer in het bijzonder is in geschil of de naheffingsaanslagen loonheffingen, waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, zijn verjaard en of de afboeking van de betaling op de naheffingsaanslagen met aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2] heeft geleid tot het (definitief) tenietgaan van deze belastingschulden.
Belanghebbende beantwoordt de hoofdvraag ontkennend en beide deelvragen bevestigend. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.