Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5484, 20-004073-12

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5484, 20-004073-12

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2018
Datum publicatie
2 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:5484
Zaaknummer
20-004073-12

Inhoudsindicatie

Fiscale fraudezaak Marge. De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift en het opdracht geven tot het onjuist en onvolledig doen van aangiften omzetbelasting tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

Overwegingen inzake onder meer:

1. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging voor het niet naleven van de fiscale administratieplicht;

2. Het voorhouden van stukken ter terechtzitting in hoger beroep en het ten bezware van de verdachte acht slaan op stukken, als bedoeld in artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering;

3. Betrokkenheid van het administratiekantoor op woonwagenkamp de Vinkenslag bij het indienen van aangiften omzetbelasting;

4. Valsheid van verkoopfacturen door ten onrechte te vermelden dat de margeregeling van toepassing is en de wetenschap van de verdachte dat geen sprake was van marge-auto's;

5. Feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen door de verdachte;

6. Onjuistheid van de aangiften omzetbelasting en het strekkingsvereiste;

7. Uitzonderlijke forse overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-004073-12

Uitspraak : 21 december 2018

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 november 2012 met parketnummer 03-995007-07, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-010731-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1972,

wonende te [woonadres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 5 en feit 9 ten laste gelegde. De rechtbank heeft het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 6 primair, feit 7, feit 8 primair en feit 10 ten laste gelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair),

- ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van de verboden gedraging’ (feit 2 primair),- ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd’ (feit 3),- ‘valsheid in geschrift, meermalen begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van de verboden gedraging’ (feit 4 primair);- ‘valsheid in geschrift, meermalen begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’ (feit 6 primair),- ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht heeft gegeven tot het plegen van de verboden gedraging’ (feit 7),- ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 8 primair),- ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij daarvan leider en bestuurder is geweest, meermalen gepleegd’ (feit 10),

en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 20 juli 2009 opgelegde voorwaardelijke geldboete is door de rechtbank afgewezen.

Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Bij schriftelijke vordering van 11 juli 2011 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Maastricht van 20 juli 2009 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 12.324,00 subsidiair 96 dagen hechtenis.

Ter terechtzitting van 6 november 2018 heeft de advocaat-generaal deze vordering mondeling ingetrokken. Gelet op die omstandigheid is voormelde vordering tot tenuitvoerlegging niet meer in hoger beroep aan de orde en zal het hof derhalve daarop geen beslissing nemen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder feit 5 ten laste gelegde feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [vennootschap A Ltd.] of [vennootschap B Ltd.] , alsmede van het onder feit 9 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [AT BV]

Voorts heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 4 primair impliciet cumulatief ten laste gelegde, namelijk voor zover de daarin verweten gedraging ziet op het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift door [vennootschap B Ltd.]

Tegen het vonnis is bij akte van 27 november 2012 onbeperkt hoger beroep ingesteld.

Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.

Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissingen van de rechtbank ter zake van de feit 4 primair (partieel, zoals hiervoor is overwogen), feit 5 en feit 9, zoals telkens aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:

1.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 september 2001 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 5 september 2001 tot en met 20 mei 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken,

een groot aantal (223) (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 1-D-0211, onder subletter B in relatie tot spreadsheet 1-D-0145 en afzonderlijke factuursetjes onder subletter B), waaronder een aantal (24) (doorslagen van) facturen, opgenomen onder subletter B in de navolgende setjes 1-D-1014 en/of 1-D-1022 en/of 1-D-1025 en/of 1-D-1072 en/of 1-D-1084 en/of 1-D-1111 en/of 1-D-1118 en/of 1-D-1152 en/of 1-D-1153 en/of 1-D-1192 en/of 1-D-1207 en/of 1-D-1218 en/of 1-D-1223 en/of 1-D-1224 en/of 1-D-1225 en/of 1-D-1228 en/of 1-D-1243 en/of 1-D-1286 en/of 1-D-1342 en/of 1-D-1345 en/of 1-D-1353 en/of 1-D-1444 en/of 1-D-1452 en/of 1-D-1453, althans één of meer (doorslag(en) van) (een) factu(u)r(en),welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [eenmanszaak verdachte] en/of [verdachte] Autohandel en (telkens) vergezeld ging(en) van een inkoopverklaring/Attest SBBW (zie spreadsheet 1-D-0145 en afzonderlijke factuursetjes onder subletter C), welke (telkens) onderdeel uitmaakte van de factu(u)r(en) voornoemd, welke inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art. 28b/2).", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was;

en/of

een groot aantal (223) inkoopverklaringen/Attesten SBBW (zie spreadsheet 1-D-0145 en afzonderlijke factuursetjes onder subletter C), waaronder een aantal (24) inkoopverklaringen/Attesten SBBW, opgenomen onder subletter C in de navolgende setjes 1-D-1014 en/of 1-D-1022 en/of 1-D-1025 en/of 1-D-1072 en/of 1-D-1084 en/of 1-D-1111 en/of 1-D-1118 en/of 1-D-1152 en/of 1-D-1153 en/of 1-D-1192 en/of 1-D-1207 en/of 1-D-1218 en/of 1-D-1223 en/of 1-D-1224 en/of 1-D-1225 en/of 1-D-1228 en/of 1-D-1243 en/of 1-D-1286 en/of 1-D-1342 en/of 1-D-1345 en/of 1-D-1353 en/of 1-D-1444 en/of 1-D-1452 en/of 1-D-1453, althans één of meer inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW, welke (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art. 28b/2).", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was,

en/of

een groot aantal (359) facturen (zie spreadsheet 1-D-0144, onder subletter F en afzonderlijke factuursetjes, subletter F), waaronder een aantal (31) facturen opgenomen onder subletter F in de navolgende setjes 1-D-1014 en/of 1-D-1084 en/of 1-D-1152 en/of 1-D-1153 en/of 1-D-1192 en/of 1-D-1207 en/of 1-D-1223 en/of 1-D-1225 en/of 1-D-1228 en/of 1-D-1232 en/of 1-D-1243 en/of 1-D-1290 en/of 1-D-1309 en/of 1-D-1322 en/of 1-D-1332 en/of 1-D-1357 en/of 1-D-1362 en/of 1-D-1371 en/of 1-D-1376 en/of 1-D-1444 en/of 1-D-1452 en/of 1-D-1453 en/of 1-D-1472 en/of 1-D-1481 en/of 1-D-1482 en/of 1-D-1485 en/of 1-D-1487 en/of 1-D-1488 en/of 1-D-1489 en/of 1-D-1492 en/of 1-D-1494, althans één of meer factu(u)r(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de inkoop van (een) gebruikte auto('s), (telkens) gericht was/waren aan [verdachte] en/of [verdachte] Autohandel en/of [verdachte] Autohandel Im- en Export en (telkens) was/waren voorzien van een vermelding als: "Auto is van een particuliere verkoop, btw is niet terug vorderbaar." en/of "Marge wagen BTW is fiscaal niet aftrekbaar", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/ inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of zulks terwijl in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het/de op voornoemde factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)(ven) werd(en) ingekocht, en/of daarvan afkomstig was/waren, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 september 2001 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 5 september 2001 tot en met 16 augustus 2004 in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot a. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of b. het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen of laten bewaren, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van (Autohandel) [verdachte] - over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 één of meer (doorslag(en) van) (een) verkoopfactu(u)r(en), met hiervan onderdeel uitmakende (een) onjuiste en/of valse en/of vervalste (doorslag(en) van) (een) inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/ inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime (zie spreadsheet 1-D-0211, onder subletter B in relatie tot spreadsheet 1-D-0145 en afzonderlijke factuursetjes onder subletters B en C) en/of - over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 één of meer onjuiste, valse en/of vervalste inkoopfactu(u)r(en) (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/ inko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het/de op die factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)(ven) werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (zie afzonderlijke setjes facturen genoemd in spreadsheet 1-D-0144, subletter F) en/of - de in- en/of verkoopbescheiden over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 niet, althans niet volledig opgenomen en/of verwerkt en/of bewaard en/of doen of laten opnemen en/of verwerken en/of bewaren en/of - de omzet en/of BTW-opgaven van (Autohandel) [verdachte] over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot een groot aantal auto's (338 auto's, genoemd in spreadsheet 1-D-0210, althans één of meer van de hierin genoemde auto's) (telkens) ten onrechte belasting in vooraftrek te nemen ter zake intracommunautaire verwervingen en/of (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting op te geven en/of (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwervingen op te geven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

2.[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari 2004 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 14 januari 2004 tot en met 27 mei 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de Limited – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken - 27 factu(u)r(en) (1-D-1362 t/m 1372, 1-D-1480 t/m 1492 en 1-D-1494 t/m 1-D-1496, subletter F), althans één of meer factu(u)r(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de inkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [Luxemburgse vennootschap AL SA 1] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] , (telkens) gericht was/waren aan [verdachte] en/of [verdachte] Autohandel en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "Das Fahrzeug wurde Privaat genutzt." en/of: "marge wagen btw is fiscaal niet aftrekbaar" en/of: "marge" en/of: "Netto verkoop", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was en/of - 27 doorslag(en) van (een) fact(u)ur(en) (1-D-1362 t/m 1372, subletter B1 en 1-D-1480 t/m 1492 en 1-D-1494 t/m 1-D-1496, subletter B2), althans één of meer doorslag(en) van (een) fact(u)ur(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [eenmanszaak verdachte] en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "Deze auto is afkomstig van privé en de prijs is incl. BTW maar kan niet worden afgetrokken. (§ 25A)", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was en/of - 27 doorslag(en) van (een) factu(u)r(en) (1-D-1362 t/m 1372, subletter B2 en 1-D-1480 t/m 1492 en 1-D-1494 t/m 1-D-1496, subletter B1), althans één of meer doorslag(en) van (een) factu(u)r(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/ inko(o)p(en)/ verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of zulks terwijl in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij [Luxemburgse vennootschap AL SA 1] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari 2004 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 14 januari 2004 tot en met 27 mei 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van de Limited over het jaar 2004 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste inkoopfactu(u)r(en) en/of één of meer (doorslag(en) van) (een) onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en) (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij [Luxemburgse vennootschap AL SA 1] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (1-D-1362 t/m 1372,1-D-1480 t/m 1492 en 1-D-1494 t/m 1-D-1496, subletter F, B1 en B2), terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

3.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 september 2001 tot en met 16 augustus 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] over de/het aangiftetijdvak(ken) september 2001 (1-D-0013) en/of oktober 2001 (1-D-0014) en/of november 2001 (1-D-0015) en/of december 2001 (1-D-0016) en/of januari 2002 (1-D-0017) en/of februari 2002 (1-D-0018) en/of maart 2002 (1-D-0019) en/of april 2002 (1-D-0020) en/of mei 2002 (1-D-0021) en/of juni 2002 (1-D-0022) en/of juli 2002 (1-D-0023) en/of augustus 2002 (1-D-0024) en/of september 2002 (1-D-0025) en/of oktober 2002 (1-D-0026) en/of november 2002 (1-D-0027) en/of december 2002 (1-D-0028) en/of januari 2003 (1-D-0168) en/of februari 2003 (1-D-0029) en/of maart 2003 (1-D-0030) en/of april 2003 (1-D-0031) en/of juni 2003 (1-D-0032) en/of juli 2003 (1-D-0033) en/of augustus 2003 (1-D-0034) en/of september 2003 (1-D-0035) en/of oktober 2003 (1-D-0036) en/of november 2003 (1-D-0037) en/of december 2003 (1-D-0038) en/of januari 2004 (1-D-0039) en/of maart 2004 (1-D-0040) en/of 2e kwartaal 2004 (1-D-0161) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval één of meer tijdvak(ken), – zakelijk weergegeven – (telkens) ten onrechte belasting in vooraftrek genomen ter zake intracommunautaire verwerving(en) en/of (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) opgegeven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

4.[vennootschap A Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 september 2006 en/of 4 mei 2007 tot en met 15 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, 27 facturen (1-D-3001 t/m 1-D-3027), althans één of meer fact(u)ur(en), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die factu(u)r(en) voornoemd, (telkens) ter zake de verkoop van (een) gebruikte auto('s) en volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [vennootschap A Ltd.] , vermeld en/of doen vermelden: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).", althans – zakelijk weergegeven – voorgewend of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 27 juli 2007, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl [vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] (telkens) degene(n) was/waren die ingevolge de belastingwet verplicht was tot a. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of b. het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen of laten bewaren, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van [vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] - over het/de jaar/jaren 2006 en/of 2007 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en) en/of één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste inkoopfact(u)r(en) (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het/de op die factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)(ven) werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (verkoopfacturen 1-D-3001 t/m 3007, 1-D-3009 t/m 3019 en 1-D-3021 t/m 1-D-3027, subletter B1, respectievelijk inkoopfacturen 1-D-3001 en 3002, subletter F2, 1-D-3001 t/m 3007, 1-D-3019 t/m 3024 en 1-D-3026, subletter F1) en/of - de in- en/of verkoopbescheiden over het/de jaar/jaren 2006 en/of 2007 niet, althans niet volledig opgenomen en/of verwerkt en/of bewaard en/of doen of laten opnemen en/of verwerken en/of bewaren en/of - de omzet en/of BTW-opgaven van [vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] over het jaar 2006 en/of van [vennootschap A Ltd.] over 2007 niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot een aantal auto's (één of meer van de auto's uit de setjes 1-D-2001 t/m 1-D-2009 en/of 1-D-3001 t/m 3030), (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) aan te geven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

6.[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2004 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 7 mei 2004 tot en met 24 september 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de Limited – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken, een groot aantal (80) facturen (zie facturen in spreadsheet 3-D-0023, onder subletter F), waaronder een aantal (40) facturen opgenomen onder subletter F in de navolgende setjes 3-D-1032, 3-D-1033, 3-D-1035 t/m 3-D-1037, 3-D-1040, 3-D-1041, 3-D-1051, 3-D-1054, 3-D-1056, 3-D-1060, 3-D-1061, 3-D-1063, 3-D-1071 t/m 3-D-1076, 3-D-1084 t/m 3-D-1090, 3-D-1092 t/m 3-D-1099, 3-D-1101, 3-D-1102, 3-D-1105 t/m 3-D-1108, althans één of meer factu(u)r(en), welke (telkens) betrekking had(den) op de inkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [Belgische vennootschap A BVBA] en (telkens) gericht was/waren aan " [vennootschap verdachte GSA Ltd.] " en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "marge wagen btw is fiscaal niet aftrekbaar", althans – zakelijk weergegeven –

(telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/inko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of zulks terwijl in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het op de voornoemde factu(u)r(en) vermelde bedrijf [Belgische vennootschap A BVBA] werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven,

en/of

een groot aantal (67) (doorslagen van) facturen (zie facturen in spreadsheet 3-D-0023, onder subletter B, met uitzondering van de facturen 3-D-1001, 3-D-1002, 3-D-1007, 3-D-1034, 3-D-1039, 3-D-1043, 3-D-1044, 3-D-1048 t/m 3-D-1050, 3-D-1053, 3-D-1062 en 3-D-1064), waaronder een aantal (40) facturen opgenomen onder subletter B in de navolgende setjes 3-D-1032, 3-D-1033, 3-D-1035 t/m 3-D-1037, 3-D-1040, 3-D-1041, 3-D-1051, 3-D-1054, 3-D-1056, 3-D-1060, 3-D-1061, 3-D-1063, 3-D-1071 t/m 3-D-1076, 3-D-1084 t/m 3-D-1090, 3-D-1092 t/m 3-D-1099, 3-D-1101, 3-D-1102, 3-D-1105 t/m 3-D-1108, althans één of meer factu(u)r(en), welke (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] of [vennootschap verdachte GSA Ltd.] en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2)." of: "Deze auto is afkomstig van prive en de prijs incl. BTW maar kan niet worden afgetrokken. (§ 25A)", althans – zakelijk weergegeven – (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken,tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2004 tot en met 17 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 7 mei 2004 tot en met 19 oktober 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van de Limited - over het jaar 2004 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste inkoopfactu(u)r(en) (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij [Belgische vennootschap A BVBA] werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (zie facturen in spreadsheet 3-D-0023, onder subletter F en afzonderlijke factuursetjes 3-D-1001, 3-D-1002, 3-D-1007, 3-D-1032 t/m 3-D-1037 en 3-D-1039 t/m 3-D-1109, onder subletter F) en/of - over het jaar 2004 één of meer (doorslag(en) van) (een) onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens (een) belaste levering(en)/ verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime (zie facturen 3-D-1032, 3-D-1033, 3-D-1035 t/m 3-D-1037, 3-D-1040 t/m 3-D-1042, 3-D-1045 t/m 3-D-1047, 3-D-1051, 3-D-1052, 3-D-1054 t/m 3-D-1061, 3-D-1063 en 3-D-1065 t/m 3-D-1109, onder subletter B en deze facturen in spreadsheet 3-D-0023, onder subletter B) en/of - de omzet en/of BTW-opgaven van de Limited over het jaar 2004 niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot een groot aantal auto's (67 auto's, genoemd in spreadsheet 3-D-0023, te weten 3-D-1032, 3-D-1033, 3-D-1035 t/m 3-D-1037, 3-D-1040 t/m 3-D-1042, 3-D-1045 t/m 3-D-1047, 3-D-1051, 3-D-1052, 3-D-1054 t/m 3-D-1061, 3-D-1063 en 3-D-1065 t/m 3-D-1109, althans één of meer van de hierin genoemde auto's), (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) op te geven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

7.[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen "de Limited", op of omstreeks 28 juli 2004 en/of 19 oktober 2004, in elk geval in of omstreeks de periode van 28 juni 2004 tot en met 19 oktober 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (kwartaal)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] over het/de aangiftetijdvak(ken) 2e en/of 3e kwartaal 2004 (3-D-0003 en 3-D-0004) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval één of meer tijdvak(ken), – zakelijk weergegeven – (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) opgegeven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

8.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 februari 2004 tot en met 3 maart 2005 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, 36, althans één of meer fact(u)ur(en) (5-D-1001 t/m 1029, 5-D-1031 t/m 1033, subletter B (ook genoemd in spreadsheet 5-D-0053, subletter B) en 5-D-1047 t/m 1050, subletter Y1), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die factu(u)r(en) voornoemd, (telkens) ter zake de verkoop van (een) gebruikte auto('s) en volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [AT BV] , vermeld en/of doen vermelden: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2)." en/of: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar", althans – zakelijk weergegeven – dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 februari 2004 tot en met 27 april 2005, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met [AT BV] en één of meer (andere) (rechts)perso(o)n(en), terwijl [AT BV] (telkens) degene was die ingevolge de belastingwet verplicht was tot a. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of b. het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen of laten bewaren, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van [AT BV] - over het/de jaar/jaren 2004 en/of 2005 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en) en/of één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste inkoopfactu(u)(ren), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/verko(o)p(en)/inko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/verko(o)p(en)/inko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het/de op die factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)(ven) [Belgische vennootschap A BVBA] en/of [Luxemburgse vennootschap IS SA] werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (setjes verkoopfacturen 5-D-1001 t/m 1029 en 5-D-1031 t/m 1033, subletter B (ook genoemd in spreadsheet 5-D-0053, subletter B), respectievelijk setjes inkoopfacturen 5-D-1001 t/m 1046, subletter F (ook genoemd in spreadsheet 5-D-0053, subletter F)) en/of - de in- en/of verkoopbescheiden over het jaar 2004 niet, althans niet volledig opgenomen en/of verwerkt en/of bewaard en/of doen of laten opnemen en/of verwerken en/of bewaren en/of - de omzet en/of BTW-opgaven van [AT BV] over het/de jaar/jaren 2004 en/of 2005 niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot een groot aantal auto's (50, althans één of meer van de auto('s) uit de setjes 5-D-1001 t/m 5-D-1050), (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) op te geven en/of (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

10.hij in of omstreeks (één of meer gedeeltes van) de periode van 21 februari 2002 tot en met 27 juli 2007 in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland (telkens) heeft deelgenomen aan een (of meer) organisatie(s), bestaande uit:

A. een samenwerkingsverband van hem, verdachte, met medeverdachte [medeverdachte 9] (V09) en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 21 februari 2002 tot en met 17 maart 2005,

en/of

B. een samenwerkingsverband van hem, verdachte, met medeverdachte [medeverdachte 3] (V03) en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 15 juli 2003 tot en met 23 februari 2005,

en/of

C. een samenwerkingsverband van hem, verdachte, met de medeverdachte(n) [medeverdachte 8] (V08) en/of de rechtspersoon [vennootschap verdachte GSA Ltd.] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 14 januari 2004 tot en met 17 maart 2005 en/of in of omstreeks de periode van 7 mei 2004 tot en met 17 maart 2005,

en/of

D. een samenwerkingsverband van hem, verdachte, met de medeverdachte(n) [medeverdachte 18] (V18) en/of [medeverdachte 19] (V19) en/of de rechtspersoon [AT BV] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 25 februari 2004 tot en met 27 april 2005,

en/of

E. een samenwerkingsverband van hem, verdachte, met de medeverdachte(n) [medeverdachte 9] (V09) en/of [medeverdachte 15] (V15) en/of [medeverdachte 16] (V16) en/of de rechtsperso(o)n(en) [vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 27 juli 2007,

welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van valsheid in geschrift (art. 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht) en/of - het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of - het opzettelijk niet doen van belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of - het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 2, sub d en sub e jo. art. 69, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) terwijl hij, verdachte, van (één of meer van) de bedoelde organisatie(s) oprichter, leider en/of bestuurder was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het hof overweegt ambtshalve met betrekking tot de door het Openbaar Ministerie jegens de verdachte ingestelde strafvervolging ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde als volgt.

Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het vertrouwensbeginsel.

In dat verband heeft te gelden dat een bij de verdachte op grond van een handeling van het Openbaar Ministerie (of van een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen handeling, zoals over de bandbreedte van artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) opgewekt vertrouwen dat hij in een bepaalde zaak, al dan niet partieel, niet (verder) zal worden vervolgd, alleen dan zal kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat op 24 augustus 1995 een collectieve vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de Belastingdienst en de ondernemers van Vinkenslag teneinde de fiscale verplichtingen van de ondernemers te normaliseren. In 2000 zijn aan de ondernemers individuele vaststellingsovereenkomsten aangeboden. Deze vaststellingsovereenkomsten werden aangeboden ter voorkoming van geschillen omtrent hetgeen tussen de ondernemers en de Belastingdienst rechtens geldt met betrekking tot de heffing van omzetbelasting en inkomstenbelasting over de periode 2000 tot en met 2001. Bij uitspraak van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Breda van 9 juli 20071 is bepaald dat de vaststellingsovereenkomst ook nog gold voor het jaar 2003. Dit volgt ook uit een brief van de staatssecretaris van Financiën van 10 maart 2004.2

Hoewel niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de verdachte met de Belastingdienst een dergelijke (individuele) vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, acht het hof de daarin vervatte afspraken van belang voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de strafvervolging.

De aangeboden vaststellingsovereenkomst houdt – kort gezegd – in dat de betreffende ondernemer een forfaitair bepaald bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dat afhankelijk is van de omzet verschuldigd is, dat voorts de verschuldigde omzetbelasting wordt aangegeven volgens de wettelijke regels en dat er 3% van de gerealiseerde brutowinst wordt aangegeven (en voldaan) als extra omzetbelasting, waarbij de aftrek van voorbelasting wordt beperkt, alsmede dat de premie ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) in de aldus verschuldigde bedragen is verdisconteerd.

Voor zover te dezen van belang zijn de afspraken in de vaststellingsovereenkomst als volgt verwoord:

Verschuldigde omzetbelasting

Partijen spreken af dat de over de omzet verschuldigde omzetbelasting wordt aangegeven (en afgedragen) volgens de bestaande (wettelijke) regels. Daarnaast blijft de zogenaamde 3% afspraak in stand. Deze afspraak houdt in dat er 3% omzetbelasting wordt aangegeven (en afgedragen) over de gerealiseerde brutowinst. Deze heffing dient gezien te worden als een compensatie voor te weinig geheven inkomstenbelasting.”

(…)

Uitbreiden administratieve verplichtingen

Om een beter inzicht te krijgen omtrent de juistheid van de geheven inkomsten- en omzetbelasting spreken partijen af om de administratieve verplichtingen per 1 januari 2001 uit te breiden.

Vanaf 1 januari 2001 dienen alle kostenbonnen zoals houderschapsbelasting,

bedrijfswagenverzekering, brandstof, onderhoud bedrijfswagen, drukwerk etc. bewaard te worden. Aan de uitkomst zullen vooralsnog geen fiscale consequenties worden verbonden.

(…).

Niet in geschil is dat deze regeling afwijkt van het wettelijk systeem. De vaststellingsovereenkomst is in zoverre in strijd met bepalingen van dwingend recht. Op grond van het bepaalde in artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek is een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde.

Uit de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal uit het vergaderjaar 2003/04, nr. 52-3407, blijkt, voor zover te dezen van belang, het volgende:

“De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

(…)

Ik had ook een vraag gesteld over de btw. Misschien weet de staatssecretaris nu niet het antwoord, maar dan hoor ik graag schriftelijk hoe het in elkaar zit.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Die laatste vraag kan ik mondeling beantwoorden. Dan hoeft dat niet schriftelijk. Ik heb inmiddels inzage gehad in een, overigens niet gedateerde, versie van de vaststellingsovereenkomst die is gehanteerd. Daarin staat dat partijen afspreken dat de omzetbelasting wordt aangegeven en afgedragen volgens de bestaande wettelijke regels. Ik ben niet in de positie om met 100% zekerheid te kunnen beoordelen of dit is gebeurd. Dit was in ieder geval de intentie. Het vervelende is dat wij geen terugwerkende kracht kunnen laten gelden tot 1 januari 1998. Van de zijde van de belastingdienst zijn namelijk wel degelijk verwachtingen gewekt . [onderstreping hof] Zelf vind ik het nogal onbillijk dat je je kunt baseren op een overeenkomst die tegen de wet ingaat en dat je je kunt beroepen op gewekt vertrouwen. Per 1 januari 2004 kan er geen enkele vorm van gewekt vertrouwen meer zijn en dan zal ook in het onderhavige geval het normale belastingregime gelden.’

In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 10 maart 2004, nr. DGB 2004/1178, V-N 2004/15.4 is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:

‘4. Is het waar dat de ondernemers in Vinkenslag ontslagen waren van hun administratie- en bewaarplicht? Welke gevolgen heeft dit voor de aanslagen in de komende jaren?

(…)

Antwoord van de staatssecretaris van Financiën op de vragen 4 en 5:

In 1993 zijn als onderdeel van de afspraken met de bewoners van Vinkenslag ook afspraken gemaakt over de administratieve vastleggingen die zij moesten doen. Dit was een basis, waarvan het de bedoeling was daar in de volgende jaren op voort te bouwen. In de jaren daarna bleek dat de gemaakte afspraken redelijk goed werden nageleefd. In 2000 zijn de afspraken over de nakoming van administratieve verplichtingen verder uitgebreid . [onderstreping hof] Dit moest ertoe leiden dat beter inzicht zou ontstaan in de juistheid van de geheven bedragen aan inkomsten- en omzetbelasting. Aan dat betere inzicht zouden voor de duur van deze afspraak (2000 en 2001) geen fiscale consequenties worden verbonden. Eind 2001 bleek niet te zijn voldaan aan de uitgebreidere administratieve verplichtingen . [onderstreping hof]

Met ingang van 1 januari 2004 zijn op Vinkenslag de normale fiscale regels van toepassing. (…).”

Uit de overeenkomst volgt voor wat betreft de omzetbelasting – waarop onder andere het tenlastegelegde ziet – juist dat de ondernemers, naast het aangeven en afdragen van de omzetbelasting conform de wettelijke regels, extra 3% omzetbelasting moeten aangeven en afdragen. De voornoemde overeenkomst bevat niet de afspraak, dat er een administratie zou worden gevoerd zoals de belastingwet die voorschrijft en ook uit de brief van de staatssecretaris van Financiën volgt, dat was afgesproken dat tot 1 januari 2004 (nog) niet de reguliere wettelijke verplichtingen met betrekking tot (fiscale) administratieverplichtingen golden.

Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is het hof van oordeel, dat uit voornoemde overeenkomst volgt dat van de verdachte niet werd verlangd dat hij zich volledig zou (gaan) houden aan de fiscale administratieverplichtingen. Zoals door de staatssecretaris van Financiën toegelicht werd beoogd over 2000 en 2001 de naleving van de fiscale administratieverplichtingen te verbeteren, maar werd nog niet verlangd dat deze volledig werden nageleefd. Immers, aan het met ingang van 1 januari 2001 bewaren van allerlei bonnen zouden vooralsnog geen fiscale consequenties worden verbonden. Deze situatie heeft tot 1 januari 2004 voortgeduurd doordat de gemaakte afspraken niet juist of tijdig per 1 januari 2003 zijn opgezegd. Mede gelet op het bepaalde in artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de conclusie te zijn dat het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, voor zover de daarin ten laste gelegde gedragingen zien op de jaren 2001 tot en met 2003.

Mitsdien zal het hof overgaan tot partiële niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Met betrekking tot de tenlastegelegde gedragingen, betrekking hebbende op het jaar 2004, alsmede de overige tenlastegelegde feiten, voor zover thans nog in hoger beroep aan de orde, is niet gebleken dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, zodat het Openbaar Ministerie voor het overige wel ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 4 primair en feit 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

4.[vennootschap A Ltd.] , verder te noemen "de Limited", op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, telkens tezamen en in vereniging met een ander facturen, elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen, ter zake de verkoop van een gebruikte auto en volgens factuuropdruk afkomstig van [vennootschap A Ltd.] , vermeld of doen vermelden: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).", althans voorgewend of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid telkens geen leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar belaste leveringen/verkopen, die onderworpen waren aan het normale BTW-regime, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;

7.[vennootschap verdachte GSA Ltd.] , verder te noemen "de Limited", op 28 juli 2004 en 19 oktober 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voor de omzetbelasting ten name van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] over de aangiftetijdvakken 2e en 3e kwartaal 2004 onjuist en onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken, ten onrechte geen intracommunautaire verwervingen opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Verweren van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. In de kern is daaraan – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende ten grondslag gelegd.

Met betrekking tot alle tenlastegelegde feiten is primair aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, aangezien er een speciaal belastingregime gold voor de Vinkenslag en de verweten strafbare gedragingen het directe financiële gevolg waren van door de overheid gestuurde handelingen. Als er door (inspecteurs van) de Belastingdienst onregelmatigheden werden ontdekt, dan was het beleid immers om die onregelmatigheden enkel te corrigeren. Er volgden verder geen consequenties. Daardoor is de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte in zijn geheel vervallen.

Subsidiair is met betrekking tot alle tenlastegelegde feiten aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde (doorslagen van) facturen nimmer aan de verdachte zijn voorgehouden, zodat ingevolge artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering daar ten bezware van de verdachte geen acht op kan worden geslagen. Mitsdien dient bij gebreke van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak te volgen.

Voor wat betreft het onder feit 1 primair ten laste gelegde is aangevoerd dat op basis van het procesdossier ieder bewijs ontbreekt dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste inkoopfacturen. Het opnemen van valse stukken in een bedrijfsadministratie is volgens vaste jurisprudentie valselijk opmaken. Het opzetvereiste is ook hiervoor van toepassing. Het tenlastegelegde oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Deze doelbewustheid behelst minstgenomen zekerheid- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend. Niet bewezen kan worden dat de verdachte enige rol speelde bij verschillende genoemde plofbedrijven en evenmin kan bewezen worden dat hij wist dat de facturen niet klopten. Ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte niet kan worden getoetst aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen omwille van de reden dat er zeer afwijkende fiscale afspraken golden voor de verdachte en de andere ondernemers op de Vinkenslag ten tijde van het tenlastegelegde onder feit 1. Derhalve was de verdachte niet verplicht om ingevolge de belastingwet een administratie te voeren overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en ook niet verplicht om zijn boeken, bescheiden of andere gegevensdragers te bewaren. Juist op die onderdelen werd er afgeweken van de wet en waren door de Belastingdienst met de ondernemers op de Vinkenslag contra legem-afspraken gemaakt. De verdachte mocht er op vertrouwen dat de gemaakte afspraken niet tot strafrechtelijke consequenties zouden leiden.

Het onder feit 2 primair ten laste gelegde treft volgens de verdediging hetzelfde lot van vrijspraak, aangezien niet kan worden bewezen dat de verdachte oogmerk in de zin van zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn had met betrekking tot het gebruik van de valse facturen. Ter zake van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde is primair naar voren gebracht dat de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet aan de orde is waardoor de feiten in de zin van artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn verjaard. Dienaangaande is subsidiair betoogd dat niet kan worden getoetst aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen vanwege de afwijkende en contra legem-afspraken waardoor eveneens vrijspraak dient te volgen.

Met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde is aangevoerd dat geen sprake is van fiscaal nadeel voor de Staat der Nederlanden, maar juist van een fiscaal voordeel door het ten onrechte toepassen van de margeregeling. Dat betekent dat het strekkingsvereiste niet kan worden bewezen. De feiten zijn inmiddels verjaard en daarom dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken. Subsidiair is inzake feit 3 op de tenlastelegging aangevoerd dat wederom niet getoetst kan worden aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daar komt nog bij dat de aangiften werden gecontroleerd door de Belastingdienst en de SBBW (hof: de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners).

In de visie van de verdediging kan voor het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde geen veroordeling volgen nu de verdachte slechts auto’s voor [vennootschap A Ltd.] heeft bemiddeld. Die omstandigheid is onvoldoende om hem als feitelijk leidinggevende aan te merken. Voorts kan niet worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake was van doelbewustheid met betrekking tot het gebruik maken van de vermeende valse facturen.

De verdediging is de mening toegedaan dat met betrekking tot het onder feit 6 primair ten laste gelegde in het procesdossier geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten te vinden zijn om te kunnen bewijzen dat er sprake is van zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Van enige betrokkenheid dan wel bemoeienis van de verdachte met [Belgische vennootschap A BVBA] is niet gebleken. Ter zake van het onder feit 6 subsidiair ten laste gelegde is primair aangevoerd dat het strekkingsvereiste niet kan worden bewezen, de feiten inmiddels verjaard zijn en daarom eveneens vrijspraak dient te volgen. Als het hof deze visie niet volgt, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet getoetst kan worden aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen vanwege de afwijkende en contra legem-afspraken.

Voor wat betreft het onder feit 7 ten laste gelegde heeft de raadsman ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat eveneens vrijspraak moet volgen omdat destijds de met de Belastingdienst gemaakte afwijkende c.q. contra legem-afspraken nog onverkort golden. Dat maakt dat niet getoetst mag worden aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voorts is er geen sprake van fiscaal nadeel voor de Staat der Nederlanden, maar juist van een fiscaal voordeel door het ten onrechte toepassen van de margeregeling. Het strekkingsvereiste kan mitsdien niet worden bewezen. De feiten zijn inmiddels verjaard en daarom dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.

Met betrekking tot het onder feit 8 primair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de verdachte slechts heeft bemiddeld voor [AT BV] Niet kan worden bewezen dat er bij hem sprake was van doelbewustheid ten aanzien van de kennelijke valsheid van de facturen. De bemiddelingshandelingen zijn onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen en het daarbij behorende dubbele opzet, te weten op het bemiddelen en de valsheid in geschrift. Indien het hof anders mocht oordelen, dan is ten verwere aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen niet aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, nu het niet gaat om een handelen van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam was bij [AT BV] Daarbij is de gedraging de rechtspersoon niet dienstig geweest. Er is immers teveel omzetbelasting betaald. Wanneer de rechtspersoon niet kan worden veroordeeld kan de verdachte logischerwijs ook niet als medepleger van deze rechtspersoon worden veroordeeld, aldus de raadsman. Ter zake van het onder feit 8 subsidiair ten laste gelegde is hetzelfde betoogd als hetgeen hiervoor met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is vermeld.

Nu de verdachte in de visie van de verdediging geen strafbare feiten heeft gepleegd, dient hij reeds om die reden te worden vrijgesproken van de onder feit 10 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Subsidiair is ten verwere naar voren gebracht dat helemaal geen sprake was van enig samenwerkingsverband, laat staan van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Zij waren als ondernemers in de autohandel daarentegen juist concurrenten van elkaar. Ook omwille van die reden dient vrijspraak te volgen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.3

Overwegingen met betrekking tot de algemene verweren ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten

De verdediging heeft met betrekking tot alle feiten als primair standpunt naar voren gebracht dat de verweten strafbare gedragingen het directe gevolg waren van door de overheid gestuurde handelingen en dat om die reden vrijspraak dient te volgen. Het hof begrijpt het verweer aldus dat de verdediging stelt dat het opzet van de verdachte op de strafbare verwijten niet kan worden bewezen.

Op het woonwagenkamp Vinkenslag werd gedurende een aantal jaren ondersteuning verleend aan de ondernemers op Vinkenslag (bij het voeren van de administratie) door de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners (SBBW), met name door [medewerker SBBW 1] en [medewerker SBBW 2] .

Het hof stelt allereerst vast dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten 4 en 7 zich afspeelden in een periode waarin noch [medewerker SBBW 1] , noch [medewerker SBBW 2] , noch de SBBW werkzaamheden verrichtten op de Vinkenslag en dat van een afwijkend belastingregime – dan wel een overgangsregeling – vanaf 2004 geen sprake (meer) was.

De onderdelen van het verweer die betrekking hebben op de werkzaamheden van ( [medewerker SBBW 1] en [medewerker SBBW 2] bij) de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners, de mogelijke gevolgen daarvan voor de juistheid van de administraties en de aangiften omzetbelasting en het beroep op een ‘afwijkend belastingregime’ ontberen aldus feitelijke grondslag en behoeven reeds om die reden geen bespreking. Voor de overige aan de verdachte ten laste gelegde feiten behoeven de verweren geen bespreking meer, omdat voor die feiten vrijspraak volgt.

De verdediging heeft voorts als subsidiair standpunt ingenomen dat de ten laste gelegde (doorslagen van) facturen nimmer aan verdachte zijn voorgehouden zodat ingevolge artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering ten bezware van verdachte hierop geen acht geslagen kan worden. In dat verband overweegt het hof als volgt.

Artikel 301, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat ingevolge artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering eveneens in hoger beroep van toepassing is, bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht mag worden geslagen op stukken die overeenkomstig het eerste lid van artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering niet zijn voorgelezen of waarvan overeenkomstig het derde lid van hetzelfde artikel niet de korte inhoud is medegedeeld.

Artikel 417 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken, welke in eerste aanleg zijn voorgelezen, ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. Indien de verdachte verzoekt dat bepaalde stukken opnieuw zullen worden voorgelezen, wordt aan dat verzoek gevolg gegeven, voor zover het gerechtshof oordeelt dat daardoor redelijke grenzen niet worden overschreden.

Het hof overweegt met betrekking tot de gang van zaken rond het voorhouden van de stukken als volgt.

De in de ten laste gelegde feiten opgenomen facturen betreffen facturen die afkomstig zijn uit de administratie van de eenmanszaak dan wel van zijn Limited dan wel facturen van [vennootschap A Ltd.]

Aan de verdachte zijn ter gelegenheid van zijn verhoor bij de FIOD (pag. 075004 t/m 075069) de verdenkingen voorgehouden en daar genoemde facturen en andere bescheiden getoond met de vraag om daarover verklaringen af te leggen. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.

In het proces-verbaal van de rechtbank Maastricht naar aanleiding van de op 18 september 2012, 21 september 2012, 2 oktober 2012 en 30 oktober 2012 gehouden terechtzittingen is het volgende opgenomen:

“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de schriftelijke bescheiden, als opgenomen in het dossier behorende bij de zaken 1.1 en 1.2 (1-OPV-1/2). De bijzitter mr. C.M.W. Nobis deelt mondeling mede de korte inhoud van de schriftelijke bescheiden, als opgenomen in het dossier behorende bij de zaken 3 en 5 (3/5-OPV) en de zaak betreffende de criminele organisatie (140-OPV-1).

De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven –: Ik beroep me op mijn zwijgrecht.’’

Ter terechtzitting in eerste aanleg is niet verzocht om meer of andere stukken voor te houden.

In hoger beroep zijn de ten laste gelegde feiten, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met de verdachte besproken en heeft hij daarover verklaringen afgelegd.

De raadsman van de verdachte heeft daarop vervolgens medegedeeld dat hij geen toestemming geeft om het dossier als voorgehouden beschouwd te achten.

Desgevraagd welke stukken nog voorgehouden dienden te worden heeft de raadsman geantwoord dat alle stukken die het hof voor de bewezenverklaring gaat gebruiken voorgehouden dienen te worden.

Het hof heeft daarop medegedeeld dat de stukken die in eerste aanleg zijn voorgehouden in hoger beroep als voorgehouden kunnen worden beschouwd, dat het hof van alle stukken in het dossier kennis heeft genomen en de feiten heeft besproken met de verdachte, doch dat de raadsman kan aangeven welke stukken in hoger beroep, opnieuw of nog meer, voorgehouden zouden moeten worden.

Vervolgens heeft het hof van alle stukken, die na het instellen van hoger beroep zijn ingekomen en toegevoegd aan het dossier, waaronder alle verklaringen die bij de raadsheer-commissaris zijn afgelegd, de korte inhoud medegedeeld.

Bovengenoemde gang van zaken leidt tot de volgende conclusie.

Het hof constateert dat het gaat om stukken uit de eigen administratie van verdachte en die hem derhalve bekend zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ook verklaard dat hij degene was die zich bezig hield met de administratie. Bij de bespreking van de feiten is besproken hetgeen de verdenking inhoudt en op grond waarvan de in de tenlastelegging opgenomen facturen op grond van de bevindingen van de FIOD vals zouden zijn. De verdediging heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, niet gevraagd specifieke stukken, waaronder met name genoemde facturen afzonderlijk voor te houden, doch slechts (in zijn algemeenheid) gesteld dat alle voor het bewijs te bezigen stukken voorgehouden dienen te worden.

Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde documenten, voor zover gebezigd tot het bewijs, afdoende zijn voorgehouden en besproken en derhalve voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Nog daargelaten dat ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting het hof nog niet tot een oordeelsvorming over de bewezenverklaring van hetgeen was ten laste gelegd was gekomen, laat staan dat het hof toentertijd voor ogen had welk bewijs zou worden gebezigd voor een eventuele bewezenverklaring, zodat het hof onmogelijk aan het verzoek van de raadsman kon voldoen.

Het hof verwerpt mitsdien de dienaangaande gevoerde verweren.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 1

De eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] is gevestigd op 1 januari 1995 en is opgeheven met ingang van 31 december 2004. De onderneming werd gedreven voor rekening van de verdachte.

De administratie van [verdachte] bestaat uit een in- en verkoopadministratie, die onder bedrijfsnummer 88 bijgehouden werd door de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners (SBBW). [medewerker SBBW 2] van de SBBW heeft op 28 juli 2004 de archiefdozen met administratie van het bedrijf van de verdachte over de jaren 2002 en 2003 overhandigd.

In deze administratie is een groot aantal facturen aangetroffen op naam van ‘ [eenmanszaak verdachte] ’ betreffende de in- en verkoop van auto’s in de periode van 5 september 2001 tot en met 18 december 2003, waaronder de in de tenlastelegging met letter (D) en nummers aangeduide facturen. Het betreft onder meer:

  1. 359 inkoopfacturen van diverse bedrijven gericht aan [eenmanszaak verdachte] (1- D-0144);

  2. 223 verkoopfacturen van [eenmanszaak verdachte] aan diverse afnemers (1-D-0145);

  3. 223 inkoopverklaringen/Attesten SBBW (1-D-0145).

De 359 inkoopfacturen betreffen leveringen van personenauto’s aan de eenmanszaak van [verdachte] onder toepassing van de BTW-margeregeling. Deze inkoopfacturen zijn opgenomen onder de subletter F in de setjes genoemd in het ‘Overzicht facturen in administratie 1e verdachte [verdachte] ’. De inkoopfacturen zijn afkomstig van de volgende bedrijven:

Naam Aantal Factuurdata Totaalbedrag

[Belgische vennootschap H BVBA] 23 05-09-01 tm 07-12-01 € 572.544,78

[Belgische vennootschap DC BVBA] 211 06-12-01 tm 26-12-02 € 5.520.600,-

[Luxemburgse vennootschap EP SA] 33 08-01-03 tm 17-03-03 € 922.100,-

[medeverdachte 3] 86 22-02-03 tm 02-12-03 € 2.249.250,-

[Luxemburgse vennootschap AL SA 2] 6 28-11-03 tm 18-12-03 € 132.300,-

Totaal 359 € 9.396.794,78

Er zijn 306 verkoopfacturen uit de administratie van de eenmanszaak van de verdachte opgenomen in het ‘Overzicht onjuiste verkoopfacturen in administratie 1e verdachte [verdachte] ’. Deze facturen zijn opgenomen onder subletter B in de setjes.

De 223 inkoopverklaringen/attesten SBBW zijn vermeld in het ‘Overzicht inkoopverklaringen/attesten SBBW in administratie 1e verdachte [verdachte] ’. Deze zijn opgenomen onder de subletter C van de in dit overzicht genoemde documentsetjes.

Dit overzicht is aan het dossier toegevoegd als het document met het nummer 1-D-0145.

Het hof stelt vast dat op de onder c) genoemde inkoopverklaringen/attesten SBBW steeds is vermeld: ‘De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art.28b/2)’. Deze status heeft betrekking op artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat. Aldus is hiermee op de inkoopverklaringen/attesten voorgewend dat de betreffende auto’s zijn geleverd onder toepassing van de margeregeling.

Aan de verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd het alleen of in vereniging plegen van valsheid in geschrift, door in zijn bedrijfsadministratie op te nemen de hiervoor onder a), b) en c) weergegeven facturen en bescheiden, die vals zijn omdat in werkelijkheid geen leveringen zijn verricht door de betreffende bedrijven en op die facturen, kort gezegd, ten onrechte is vermeld dat het een margeauto betreft.

De fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD) heeft onderzoek gedaan naar (de auto’s afkomstig van) deze bedrijven. In het dossier bevinden zich de bevindingen met betrekking tot het onderzoek door de FIOD waaruit blijkt dat de rechtspersonen [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgische vennootschap DC BVBA] , [Luxemburgse vennootschap EP SA] , [medeverdachte 3] en [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] zogenaamde ‘plofbedrijven’ zouden betreffen, dan wel dat de naam van deze rechtspersonen is gebruikt om facturen op te stellen.

Van 338 inkoopfacturen en 223 verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW in de administratie van [verdachte] is vast komen te staan dat ze betrekking hebben op voertuigen die voordat deze werden doorverkocht als marge-auto, op naam hebben gestaan van een ondernemer (25), afkomstig zijn van een verhuurbedrijf (67) of intracommunautair geleverd zijn (246) kort voordat ze door verdachte [verdachte] werden doorverkocht.

De betreffende auto’s zijn daardoor ten onrechte aangemerkt als marge-auto. Om die reden maakt de vermelding van de margeregeling op inkoop- en verkoopfacturen en de inkoopverklaringen deze documenten intellectueel vals.

De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte ten tijde van het opmaken van de verkoopfacturen en bijbehorende inkoopverklaringen/attesten SBBW en het vervolgens opnemen en doen verwerken van die documenten in zijn administratie de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de auto’s van [Belgische vennootschap H BVBA] werden verkocht door [autohandelaar PH] . Hij deed hoofdzakelijk zaken met [autohandelaar PH] , die de facturen aanleverde. [autohandelaar PH] kon auto’s voor de verdachte vinden en bemiddelde ook voor [Belgische vennootschap A BVBA] en [Belgische vennootschap DC BVBA] . Hij weet niet of [autohandelaar PH] de directeur of vertegenwoordiger was van die bedrijven, maar hij kreeg wel de facturen van hem. Verdachte kocht dus van een autohandelaar en verkocht het weer. Tussen de verdachte en [medeverdachte 3] heeft echte handel plaatsgevonden; hij kocht iedere dag auto’s. De verkopen aan [Belgische vennootschap Ha BVBA] gingen altijd via de telefoon. Hij heeft nooit vermoed dat er iets niet in de haak was met dat bedrijf. [autohandelaar PH] nam weleens andere verkopers mee, onder wie [Belgische autohandelaar LT] .

Het hof stelt voorop dat een afnemer in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die staan op de factuur die hij van zijn leverancier krijgt en dat dit slechts anders is indien deze afnemer weet – of behoort te weten – dat op die factuur onjuiste gegevens staan vermeld.4

Met betrekking tot de wetenschap van de verdachte waar het gaat om het ten onrechte doen voorkomen dat op de verkoop de margeregeling van toepassing was, blijkt uit het dossier dat gebruikt gemaakt werd van zogenaamde ‘Bescheinigungen’: verklaringen van de verkoper dat de auto op enig moment van een particulier is geweest. Deze Bescheinigungen zijn aangetroffen in de administraties van de Belgische afnemers. De zogenaamde ‘Erklärungen’ omvatten verklaringen van – ogenschijnlijk – particulieren die eerder de desbetreffende auto in eigendom hebben gehad. Deze Erklärungen werden op verzoek van de Belgische afnemers verstrekt.

Door de Belgische afnemers, waaronder [Belgische autohandelaar FV] , is verklaard dat hij van verdachte [verdachte] door particulieren getekende Erklärungen terug ontving. De verdachte heeft dat ontkend.

Het hof kan aan de verklaringen van de Belgische afnemers geen doorslaggevende betekenis toekennen, nu de Belgische afnemers er belang bij hadden, ten opzichte van de Belgische fiscus, in hun administratie te beschikken over verklaringen dat de auto’s van particulieren afkomstig waren.

Het hof acht de verklaringen met betrekking tot de gang van zaken voor wat betreft de Bescheinigungen en Erklärungen opmerkelijk, maar is bovenal van oordeel dat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte wist of behoorde te weten dat de aan de verdachte uitgereikte verkoopfacturen onjuist waren, temeer nu onvoldoende kan worden vastgesteld wie de Erklärungen heeft opgemaakt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof weliswaar gebleken van aanwijzingen die het vermoeden sterken dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de ingekochte auto’s eerder intracommunautair waren geleverd en dat ten onrechte op de inkoopfacturen was vermeld dat de margeregeling van toepassing was, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de verdachte in dit geval niet mocht afgaan op de gegevens die de leveranciers aan hem verstrekten.

Evenmin kan worden vastgesteld dat de auto’s niet door voornoemde bedrijven geleverd zijn, althans niet in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het hof merkt daarbij op dat facturen de belichaming zijn van prestaties die tot stand zijn gekomen naar aanleiding van – kennelijke – verkopen van auto’s. Voor eigendomsoverdracht en voor het bestaan van een dergelijke prestatie is niet vereist dat de auto’s daadwerkelijk fysiek zijn overgedragen door de verkoper aan de koper en/of verplaatst zijn van de verkoper naar de koper.5

Het hof zal de verdachte, nu het bewijs daarvoor tekort schiet, vrijspreken van het hem onder feit 1 primair ten laste gelegde.

Onder feit 1 is aan de verdachte subsidiair ten laste gelegd het alleen of in vereniging opzettelijk onjuist voeren van een administratie en het opzettelijk niet bewaren van boeken en bescheiden, terwijl hij daartoe wel verplicht was, door in die administratie:

-

valse inkoopfacturen over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004 op te nemen;

-

valse verkoopfacturen over die jaren op te nemen;

-

de in- en verkoopbescheiden over die jaren niet of niet volledig op te nemen; en

-

de omzet niet of niet volledig te (doen) verantwoorden, door ‘ten onrechte belasting in vooraftrek te nemen ter zake intracommunautaire verwervingen’, een te hoog bedrag aan voorbelasting op te geven, ten onrechte geen intracommunautaire verwervingen op te geven, een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven.

Zoals reeds hiervoor is overwogen ligt vanwege de partiële niet-ontvankelijkheid van de Openbaar Ministerie ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, thans nog slechts ter beoordeling voor of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte niet heeft voldaan aan de administratieplicht, voor zover die betrekking had op de periode vanaf 1 januari 2004. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Over de onder het laatste gedachtestreepje ten laste gelegde gronden voor de onjuistheid van de administratie merkt het hof op dat het aan- of opgeven van intracommunautaire verwervingen en verschuldigde bedragen omzetbelasting geschiedt in de belastingaangifte en niet in de administratie, zodat het niet opnemen van die gegevens in de administratie niet kan leiden tot het ten laste gelegde strafbare feit.

Nog daargelaten het eerder gegeven oordeel over de afwezigheid van wetenschap bij de verdachte van de onjuistheid van de op voormelde facturen en bescheiden gegevens, overweegt het hof dat uit hoofde van de administratieplicht ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen valse facturen in de administratie dienen te worden opgenomen, zodat reeds daarom niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.6

De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem nog resterende onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 2

Onder feit 2 is primair aan de verdachte ten laste gelegd het alleen of in vereniging, opdracht geven tot en/of feitelijk leiding geven aan het door [vennootschap verdachte GSA Ltd.] begaan van het opzettelijk vervalsen van de bedrijfsadministratie door daarin op te nemen 27 doorslagen van facturen van [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] , gericht aan [verdachte] en/of [verdachte] Autohandel, 27 doorslagen van facturen met vermelding van de margeregeling afkomstig van [verdachte] Autohandel en 27 doorslagen van facturen met vermelding van de margeregeling afkomstig van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] , terwijl de auto’s op deze facturen niet afkomstig waren van [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] en/of op deze facturen ten onrechte wordt verwezen naar de margeregeling.

Het hof overweegt als volgt.

[vennootschap verdachte GSA Ltd.] is volgens informatie van de Kamer van Koophandel Zuid-Limburg een Private Limited Company (PLC) opgenomen in het register van het Companies House voor Engeland en Wales te Cardiff onder nummer [handelsregisternummer] . Volgens de handelsregisterhistorie was [medeverdachte 8] alleen/zelfstandig bevoegd directeur van 5 december 2003 tot en met 9 april 2004. Als bestuurder is met ingang van 9 april 2004 ingeschreven: [verdachte] .

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [medeverdachte 8] zich niet heeft bezig gehouden met de administratieve zaken binnen de onderneming [vennootschap verdachte GSA Ltd.]

In totaal werden, volgens de aanwezige facturen, door [eenmanszaak verdachte] 18 personenauto’s, als margeauto’s ingekocht bij [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] te Luxemburg in de periode van 28 november 2003 tot en met 26 januari 2004 voor een totaal factuurbedrag van € 446.050,00.7 De factuurstromen met betrekking tot 12 van deze auto’s zijn onder feit 2 primair ten laste gelegd.

Door [eenmanszaak verdachte] en [vennootschap verdachte GSA Ltd.] werden deze auto’s vervolgens geleverd/gefactureerd aan diverse Belgische autohandelaren, onder wie [Belgische autohandelaar FV] en [Belgische vennootschap AI NV] . Deze auto’s zijn alle geleverd onder toepassing van de margeregeling.

De auto’s werden eerder door [Duits autobedrijf AJ] te Aken en [Belgische autohandelaar AH] te Lanaken intracommunautair geleverd aan [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] .

In de administratie van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] werden 95 facturen aangetroffen die betrekking hadden op de verkopen van margeauto’s door [Belgische vennootschap A BVBA] en 1 factuur had betrekking op de verkoop van een aanhangwagen. Van de 96 facturen zijn er 80 gericht aan [vennootschap verdachte GSA Ltd.] (ten laste gelegd onder feit 6 primair) en 16 zijn gericht aan [verdachte] Autohandel. De auto’s zijn door [Duits autobedrijf AJ] als intracommunautaire levering gefactureerd aan [Belgische vennootschap A BVBA] .8 De factuurstromen met betrekking tot 15 auto’s zijn eveneens onder feit 2 primair ten laste gelegd.9

De betreffende auto’s zijn ten onrechte aangemerkt als margeauto. Om die reden maakt de vermelding van de margeregeling op inkoop- en verkoopfacturen en de inkoopverklaringen deze documenten intellectueel vals.

De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte ten tijde van het opmaken van de verkoopfacturen en bijbehorende inkoopverklaringen/attesten SBBW en het vervolgens opnemen en doen verwerken van die documenten in zijn administratie de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto’s geen margeauto’s betroffen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof weliswaar gebleken van aanwijzingen die doen vermoeden dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de ingekochte auto’s eerder intracommunautair waren geleverd en dat ten onrechte op de inkoopfacturen was vermeld dat de margeregeling van toepassing was, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de verdachte niet mocht afgaan op de gegevens die de leveranciers aan hem verstrekten.10

Evenmin kan worden vastgesteld dat de auto’s niet door voornoemde bedrijven geleverd zijn, althans niet in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het hof merkt daarbij op dat facturen de belichaming zijn van prestaties die tot stand zijn gekomen naar aanleiding van – kennelijke – verkopen van auto’s. Voor eigendomsoverdracht en voor het bestaan van een dergelijke prestatie is niet vereist dat de auto’s daadwerkelijk fysiek zijn overgedragen en/of verplaatst.11

Het hof zal de verdachte, nu het bewijs daarvoor tekort schiet, vrijspreken van het hem onder feit 2 primair ten laste gelegde.

Onder feit 2 is subsidiair aan de verdachte ten laste gelegd het alleen of in vereniging feitelijk leiding geven aan dan wel opdracht geven tot het alleen of in vereniging opzettelijk onjuist voeren van een administratie en het opzettelijk niet bewaren van boeken en bescheiden door [vennootschap verdachte GSA Ltd.] , die daartoe wel verplicht was, door in die administratie valse facturen over het jaar 2004 op te nemen.

Het hof overweegt dienaangaande dat uit hoofde van de administratieplicht ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen valse facturen in de administratie dienen te worden opgenomen, zodat reeds daarom niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.12

De verdachte zal mitsdien eveneens worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 3

Ingevolge hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd staat de verdachte terecht ter zake van het – kort gezegd – opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de maanden september 2001 tot en met maart 2004/tweede kwartaal 2004, met uitzondering van de maanden mei 2003 en februari 2004.

Het hof ziet zich in dat verband mede voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de aangiften heeft gedaan dan wel laten doen. In dat verband stelt het hof vast dat op de aangiftebiljetten over de maanden september 2001 tot en met december 2002 is vermeld door wie deze zijn ingediend, namelijk door de gemachtigde SBBW. Voor wat betreft die aangiften, met uitzondering van de nihilaangiften over de maanden mei 2002, juni 2002, juli 2002 en september 2002, geldt het volgende. Uitgaande van de administratie van de verdachte, waarin sprake is van margeleveringen, is deze aangifte onjuist. In de rubriek ‘Leveringen/diensten belast met 19%’ had – uitgaande van de administratie – namelijk de behaalde marge over de autohandeltransacties in die maanden behoren te worden aangegeven. In de aangifte zijn telkens, ondanks dat volgens de administratie van verdachte sprake was van margeleveringen, echter bedragen aan leveringen naar landen binnen de EU aangegeven. Dit betreffen steeds de totaalbedragen aan buitenlandse verkopen van de verdachte in de betreffende maand. Er is vervolgens ten onrechte belasting in vooraftrek genomen ter zake van intracommunautaire verwervingen. Door het vorenstaande is een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven.

Echter, niet is uit te sluiten dat de reden dat intracommunautaire leveringen zijn aangegeven is gelegen in een fout in het boekhoudsysteem GISO. In het procesdossier, meer specifiek in de brief van 31 oktober 2001 van de Belastingdienst, alsook in de verklaring van getuige [medewerker SBBW 2] ten overstaan van het hof op 30 oktober 2018, zijn namelijk aanwijzingen te vinden dat tot en met 2001 geen margeleveringen in het GISO-systeem konden worden verwerkt. Dit systeem was het systeem waarmee SBBW werkte. SBBW was het administratiekantoor dat op instigatie en onder maandelijks toezicht van de Belastingdienst de ondernemers op de Vinkenslag administratief terzijde stond.

Hoewel de verdachte in beginsel niet blind af mag gaan op de juistheid van een aangifte die door een gemachtigde wordt opgesteld en ingediend (in casu: SBBW), behoefde de verdachte in redelijkheid er niet op bedacht te zijn dat het door het SBBW gebruikte GISO-systeem margeleveringen verwerkte als intracommunautaire leveringen, waardoor het bijbehorende bedrag als voorbelasting in aftrek werd gebracht en waardoor de omzetbelasting over de marge niet werd verwerkt in de aangifte. De aangifte is onjuist, maar de manier waarop de aangifte feitelijk is gedaan valt niet te wijten aan het opzet van verdachte.

Voor wat betreft de aangiften over de maanden mei 2002, juni 2002, juli 2002 en september 2002 zijn telkens nihilaangiften gedaan. Dit is onjuist, reeds omdat in die kwartalen wel degelijk omzet is behaald door het drijven van autohandel.

Voorts is van belang dat de tot en met 2003 voor de aangiften omzetbelasting verantwoordelijke medewerkers van SBBW, te weten [medewerker SBBW 2] en [medewerker SBBW 1] , respectievelijk bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 11 mei 201213 en bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 201014 zijn veroordeeld ter zake van medeplegen van valsheid in geschrift in de aan de aangiften omzetbelasting van de ondernemers van de Vinkenslag ten grondslag liggende overzichten van inkopen en verkopen. Derhalve valt niet uit te sluiten dat zij ook in het onderhavige geval de aan te geven omzetbelasting in de tenlastegelegde kwartalen ten name van [verdachte] initieel overeenkomstig diens administratie – dus met daarin vervat margeleveringen – hebben berekend, op basis daarvan het te betalen bedrag aan omzetbelasting hebben gevraagd en contant ontvangen van de verdachte, om vervolgens de aangifte op andere wijze op te stellen en in te dienen (te weten met intracommunautaire leveringen en verwervingen, het vermelden van ‘nihil’ of met weglating van meerdere transacties), waardoor een lager te betalen of nihilbedrag aan omzetbelasting is aangegeven. Ook omwille van deze – indachtig de veroordelingen van [medewerker SBBW 2] en [medewerker SBBW 1] niet irreële – mogelijkheid, schiet naar het oordeel van het hof het bewijs tekort voor het tenlastegelegde opzet van de verdachte op het laten doen van een onjuiste aangiften omzetbelasting over de maanden september 2001 tot en met december 2002.

Met betrekking tot de overige aangiften omzetbelasting over de maanden januari 2003 tot en met maart 2004/tweede kwartaal 2004, met uitzondering van de (niet ten laste gelegde) maanden mei 2003 en februari 2004 (over welke maanden de aangiften omzetbelasting niet zijn terugontvangen), overweegt het hof als volgt. Op de aangiftebiljetten over januari 2003 tot en met april 2003, alsmede over juni 2003, januari 2004 en het tweede kwartaal 2004 staat de naam van de verdachte en een handtekening vermeld. De aangiftebiljetten over juli 2003 tot en met december 2003 zijn weliswaar van handtekeningen voorzien, maar niet voorzien van de naam van de ondertekenaar. Het hof constateert dat de handtekeningen onderling verschillen. Met betrekking tot het aangiftebiljet over maart 2004 is gebleken dat deze in het geheel niet is ondertekend. Uit de aangiftebiljetten komt niet naar voren of de aangiften zijn ingediend door de verdachte zelf, SBBW of een andere gemachtigde. Ook overigens is niet uit het procesdossier of uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken wie deze aangiften heeft ingediend. Reeds daarom schiet het bewijs tekort voor het tenlastegelegde feit dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting over de maanden januari 2003 tot en met maart 2004/tweede kwartaal 2004, met uitzondering van de (niet tenlastegelegde) maanden mei 2003 en februari 2004 opzettelijk onjuist heeft gedaan of laten doen.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 3 aan hem ten laste is gelegd.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 4

De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd – kort gezegd – terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het door [vennootschap A Ltd.] valselijk opmaken van verkoopfacturen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

In de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007 heeft [vennootschap A Ltd.] 26 auto’s ingekocht bij [vennootschap BGT BV] (15 stuks), [Belgische vennootschap IC SPRL] (4 stuks) en [Belgische vennootschap BVBA R] (7 stuks). In diezelfde periode zijn de auto’s verkocht aan de Belgische afnemers [Belgische vennootschap NV CDC] (12 stuks), [Belgische autohandelaar WDC] (10 stuks) en [Belgische vennootschap AF BVBA] (4 stuks).

Van deze verkooptransacties zijn steeds verkoopfacturen opgemaakt. In de tenlastelegging zijn enkele verkooptransacties gespecificeerd. Het betreft de verkoopfacturen onder de documentnummers 1-D-3001 tot en met 1-D-3027.15 Op deze facturen staat steeds vermeld ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2)’. Daaruit komt naar voren dat de aan de Belgische afnemers geleverde auto’s als marge-auto’s zijn verkocht. De vermelding ‘§ 28B2’ verwijst in dit verband naar artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat.

De FIOD heeft onder leiding van het Functioneel Parket uitvoerig onderzoek naar voornoemde transacties verricht, waarbij ook de inkoopzijde is onderzocht. Zoals reeds hiervoor is overwogen, zijn de 26 auto’s waarop de in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen betrekking hebben, door verdachte ten name van [vennootschap A Ltd.] ingekocht bij [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] en [Belgische vennootschap BVBA R] .

Uit het onderzoek is gebleken dat deze auto’s in het begin van de keten van leveringen steeds afkomstig waren van het bedrijf [Duits autobedrijf AJ] te Aken in Duitsland. Kort vóór de verkopen door [vennootschap A Ltd.] aan [Belgische vennootschap NV CDC] , [Belgische autohandelaar WDC] of [Belgische vennootschap AF BVBA] zijn deze auto’s door [Duits autobedrijf AJ] intracommunautair geleverd aan [Belgische vennootschap HL SPRL] , [Belgische vennootschap JNB BVBA] , [Belgische vennootschap IC Ltd.] , [vennootschap PH BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] , [Italiaanse vennootschap GA SRL] of [Spaanse vennootschap AV] . Vervolgens is door laatstgenoemde bedrijven ofwel direct geleverd aan de onderneming waarbij [vennootschap A Ltd.] inkocht (te weten [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] en [Belgische vennootschap BVBA R] ), ofwel hebben er kennelijk nog één of twee tussenleveringen plaatsgevonden alvorens is geleverd aan de onderneming bij wie [vennootschap A Ltd.] volgens de facturenstroom inkocht.

Inzake de transacties met documentnummers 1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006, 1-D-3007, 1-D-3009, 1-D-3010, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016, 1-D-3018, 1-D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027 hebben de betreffende bedrijven, dus na te zijn beleverd door [Duits autobedrijf AJ] , geleverd aan het bedrijf waarvan [vennootschap A Ltd.] heeft ingekocht. Bij deze transacties is derhalve direct geleverd aan de onderneming bij wie [vennootschap A Ltd.] inkocht.

Met betrekking tot de transacties met documentnummers 1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3008, 1-D-3011, 1-D-3017, 1-D-3020 en 1-D-3023 geldt dat volgens de facturatiestroom kennelijk nog één tussenlevering heeft plaatsvonden, alvorens de auto’s in de administratie opdoken bij het bedrijf waar [vennootschap A Ltd.] inkocht.

In de gevallen van de transacties 1-D-3019, 1-D-3021 en 1-D-3022 geldt dat kennelijk nog twee tussenleveringen hebben plaatsgevonden. In die gevallen zitten namelijk nog twee schakels tussen de onderneming die intracommunautair door [Duits autobedrijf AJ] is beleverd en de onderneming bij wie [vennootschap A Ltd.] heeft ingekocht.

Uit de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [Duits autobedrijf AJ] aan de hiervoor genoemde bedrijven blijkt dat telkens is uitgefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. Door de ondernemingen door wie [vennootschap A Ltd.] is beleverd is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [vennootschap A Ltd.] voorgewend dat het een verkoop onder de margeregeling betreft.

Naar de bedrijven aan de inkoopzijde is door de FIOD onderzoek gedaan. Met betrekking tot [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] , [Belgische vennootschap BVBA R] , [Belgische vennootschap HL SPRL] , [Belgische vennootschap JNB BVBA] , [Belgische vennootschap IC Ltd.] , [vennootschap PH BV] en [Belgische vennootschap IC SPRL] stelt het hof op grond van het verhandelde in de hieromtrent opgemaakte processen-verbaal van ambtshandeling ter zake van genoemde bedrijven16 vast dat dit alle plofbedrijven waren, welke bedrijven aan buitenlandse autoleveranciers ter beschikking zijn gesteld om leveringen van de auto’s intracommunautair op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de facturen van [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] en [Belgische vennootschap BVBA R] zijn gebruikt om daarmee marge-in-/verkopen voor te wenden, terwijl deze auto’s in werkelijkheid – blijkens de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [Duits autobedrijf AJ] aan de tweede schakel in de keten en soms ook blijkens de verkoopfacturen van de onderneming in de tweede schakel aan de volgende afnemers volgens de facturatiestroom – belast dienden te worden tegen het reguliere BTW-tarief. Daarbij merkt het hof op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die erop duidt dat een van de auto’s na levering door de Duitse beginleverancier in particuliere handen is geweest en aldus wel nadien een marge-auto is geworden, hetgeen gelet op de relatief korte tijdsspanne tussen de verkoop door de Duitse beginleverancier en de verkoop door [vennootschap A Ltd.] ook onwaarschijnlijk is. Aan het voorgaande doen de zich in het dossier bevindende Erklärungen, Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen waaruit zou moeten blijken dat de auto eerder in particuliere handen is geweest, niet af. Immers, uit Belgisch onderzoek is gebleken dat de personen op deze verklaringen in werkelijkheid nooit eigenaar geweest zijn van de genoemde auto’s, terwijl op de Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen bovendien valse Duitse dienststempels bleken te zijn geplaatst. In dit verband speelt ten slotte mee dat evenmin is gebleken dat op enig moment de prijs van een auto binnen de facturatiestroom met het bedrag aan omzetbelasting is gestegen, hetgeen – indien de auto tussentijds in particuliere handen moet zijn geweest – wel het geval had moeten zijn.

Aldus is door gebruikmaking van de plofbedrijven [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] en [Belgische vennootschap BVBA R] , dan wel van de daaraan voorafgaande schakel(s) tussen de eerste leverancier in Duitsland en de leverancier van [vennootschap A Ltd.] , sprake van ‘omkatting’ van regulier belaste BTW-auto’s naar marge-auto’s.

Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde door [vennootschap A Ltd.] opgemaakte verkoopfacturen intellectueel vals zijn, aangezien met de vermeldingen op genoemde documenten is voorgewend dan wel de suggestie is gewekt dat margeregeling op de betreffende auto’s van toepassing was, terwijl deze verkooptransacties in werkelijkheid leveringen/verkopen behelsden die – nu geen sprake was van marge-auto’s – onderworpen waren aan het reguliere BTW-regime.

De vragen waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever aan het valselijk opmaken van deze verkoopfacturen en of hij ten tijde van het (laten) opmaken van de valse verkoopfacturen van [vennootschap A Ltd.] de wetenschap had of behoorde te hebben dat de verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.

Uit het procesdossier is het volgende met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte naar voren gekomen.

Getuige [Belgische autohandelaar FV] is door de gerechtelijke dienst van de federale politie in het arrondissement Kortrijk gehoord, onder meer ter zake van door hem ingekochte auto’s bij [vennootschap A Ltd.] . Bij die gelegenheid is [Belgische autohandelaar FV] geconfronteerd met een tapgesprek van 22 juni 2006 – dus in de tenlastegelegde periode – waarin hij rechtstreeks contact had met verdachte [verdachte] over de aankoop van een Mercedes B onder de margeregeling. Uit dit gesprek, alsook uit de eveneens in de tenlastegelegde periode gehouden tapgesprekken tussen [Belgische autohandelaar FV] en een persoon die zich fonetisch uitgeeft als ‘ [fonetische naam verdachte] ’ waarbij gebruik is gemaakt van het op naam van [medeverdachte 8] Autohandel geregistreerde telefoonnummer [telefoonnummer 1] , leidt het hof af dat de verdachte minimaal 8 auto’s via [vennootschap A Ltd.] aan [Belgische autohandelaar FV] heeft verkocht.

De omstandigheid dat de verdachte autohandel dreef via [vennootschap A Ltd.] , wordt ondersteund door de verklaring van getuigen [Belgische autohandelaar WDC] en [Belgische autohandelaar JDC] . Hun ondernemingen [Belgische vennootschap NV CDC] en [Belgische autohandelaar WDC] zijn Belgische afnemers van auto’s van [vennootschap A Ltd.] . De auto’s van de facturen met documentnummers 1-D-3005 en 1-D-3007 – welke facturen eveneens op de tenlastelegging zijn vermeld – zijn volgens [Belgische autohandelaar WDC] en diens vader [Belgische autohandelaar GDC] gekocht van ‘ [roepnaam verdachte] ’. Deze ‘ [roepnaam verdachte] ’ is door [Belgische autohandelaar GDC] op een door hem getoonde foto herkent als verdachte [verdachte] . [Belgische autohandelaar GDC] heeft voorts verklaard dat de geschreven facturen door deze ‘ [roepnaam verdachte] ’, ergo verdachte, werden gemaakt. ‘ [roepnaam verdachte] ’ bevestigde telkenmale dat het marge-auto’s betroffen.Getuige [Belgische autohandelaar JDC] verklaarde dat hij zaken deed met [vennootschap A Ltd.] , dat hij de persoon op de foto van [verdachte] herkent als ‘ [roepnaam verdachte] ’ en dat de auto’s waarop de facturen 1-D-3003, 1-D-3004 en 1-D-3006 betrekking hebben hem telefonisch door ‘ [roepnaam verdachte] ’ zijn aangeboden. De handtekeningen op de attesten waarmee werd verklaard dat marge-auto’s betroffen, werd volgens getuige [Belgische autohandelaar JDC] door ‘ [roepnaam verdachte] ’ gezet.

In de administratie van [vennootschap A Ltd.] is op de plaats waarin het in de rede ligt dat de facturen 2007.0178 en 2007.0179 (i.e. de facturen met documentnummers 1-D-3004 en 1-D-2007) zich zouden bevinden, een briefje aangetroffen met de tekst ‘178 en 179 terug van [roepnaam verdachte] ’.

Voorts zijn bescheiden met betrekking tot plofbedrijven onder de verdachte aangetroffen. Die plofbedrijven komen voor in de voorafgaande facturatielijn aan de inkoopzijde van de tenlastegelegde transacties.

Op het bedrijfsadres van verdachte [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 8] zijn in een plastic mapje vijf facturen aangetroffen van [Belgische vennootschap HL SPRL] , betrekking hebbende op de levering van vijf auto’s onder de margeregeling, genoemd in de documenten met nummers 1-D-3003 tot en met 1-D-3007, van [Belgische vennootschap HL SPRL] aan [vennootschap A Ltd.] . In datzelfde mapje bevindt zich een blanco vel met een stempel van [Belgische vennootschap HL SPRL] met een handtekening door die stempel.

Op het adres [adres] te Gronsveld, welk adres als verblijfadres kan worden gekoppeld aan verdachte [verdachte] , is tijdens een doorzoeking op 26 juni 2007 een rode tas met inhoud in beslag genomen. Daarin zijn de volgende bescheiden en voorwerpen aangetroffen:

-

een stempel van [Belgische vennootschap BVBA R] [adres 2] te 3520 Zonhoven, van welke een stempelafdruk is gemaakt;

-

blanco briefpapier van [Belgische vennootschap BVBA R] ;

-

4 stuks blanco facturen van [Belgische vennootschap BVBA R] inclusief stempel en handtekening van [medeverdachte 16] ;

-

4 stuks blanco briefpapier van [Belgische vennootschap BVBA R] inclusief stempel en handtekening van [medeverdachte 16] ;

-

een antwoord inzake de geldigheid van een BTW-nummer inzake [Belgische vennootschap BVBA R] ;

-

een toekenning van een BTW-identificatienummer gericht aan [Belgische vennootschap BVBA R] ;

-

een kopie van het paspoort van [medeverdachte 16] met diens handtekening;

-

een akte inzake de verhuizing van de maatschappelijke zetel van [Belgische vennootschap BVBA R] van de [adres 3] te 2320 Hoogstraten naar de [adres 2] te 3520 Zonhoven en het ontslag van zaakvoerder [initieel zaakvoerder Belgische vennootschap BVBA R] en de benoeming als zaakvoerder van [medeverdachte 16] ;

-

een akte inzake de oprichting van [Belgische vennootschap BVBA R] .

Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte geconfronteerd met de aangetroffen bescheiden en voorwerpen met betrekking tot [Belgische vennootschap BVBA R] . Hij heeft geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van deze bescheiden en voorwerpen.

Uit een tapgesprek van 2 juni 2007, derhalve in de tenlastegelegde periode, tussen verdachte [verdachte] met S. [Duitse autohandelaar van het Duitse autobedrijf AJ] van [Duits autobedrijf AJ] , blijkt het volgende. De verdachte wordt gebeld door [Duitse autohandelaar van het Duitse autobedrijf AJ] , die een ‘ML’ voor hem heeft en de gegevens zal doorfaxen. De verdachte belt kort daarop [Belgische autohandelaar JDC] en deelt hem mede dat hij diezelfde auto (‘ML’) heeft. De verdachte belt vervolgens weer met [Duitse autohandelaar van het Duitse autobedrijf AJ] , dat hij ‘die’ (het hof begrijpt: de auto ‘ML’) wil. De verdachte neemt vervolgens weer contact op met [Belgische autohandelaar JDC] dat de auto is afgeboekt en dat hij belt ‘als de auto daar is’. De betreffende ‘ML’ blijkt de auto te zijn op de factuur met documentnummer 1-D-3006. Voorts zijn op het adres van verdachte [verdachte] nog enkele faxberichten aangetroffen die afkomstig zijn van [Duits autobedrijf AJ] . Het hof stelt op grond hiervan vast dat de verdachte rechtstreeks heeft gehandeld met de beginleveranciers in de keten, te weten [Duits autobedrijf AJ] in Duitsland.

De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettigen de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de BTW-carrousel met auto’s waarbij, met inzet van plofbedrijven zoals [vennootschap BGT BV] , [Belgische vennootschap IC SPRL] en [Belgische vennootschap BVBA R] , volgens het reguliere BTW-regime belaste auto’s zijn omgekat naar marge-auto’s. Vanwege die actieve betrokkenheid concludeert het hof dat de verdachte wetenschap van die omkatting had, althans dat die wetenschap minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor hij ten onrechte op (een aantal van de in de tenlastelegging genoemde) de verkoopfacturen heeft vermeld c.q. laten vermelden dat het marge-auto’s betrof. Deze verboden gedragingen kunnen aan de rechtspersoon [vennootschap A Ltd.] worden toegerekend, aan welke verboden gedragingen de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven. Hoewel de verdachte niet als directeur dan wel bestuurder van [vennootschap A Ltd.] stond ingeschreven in het handelsregister, heeft hij blijkens het vorenoverwogene immers actief en effectief gedrag vertoond dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leidinggeven valt, welke bijdrage bovendien zodanig is dat deze heeft geleid tot de verboden gedraging. Van de verdachte is een zodanig initiatief uitgegaan om de verkoopfacturen op te stellen, dat hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. De verdachte had voorts zeggenschap over die verboden gedragingen, nu hij zelf (telefonische) onderhandelingen ter zake van (een deel van) de tenlastegelegde transacties heeft gevoerd en facturen heeft opgemaakt. Dat slechts sprake was van bemiddeling voor [vennootschap A Ltd.] , zoals de verdediging heeft gesteld, is derhalve niet gebleken. Die stelling is bovendien niet te verenigen met de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken waaruit naar voren komt dat de verdachte zelf inkoop- en verkoophandelingen heeft verricht.

Nu in rechte is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de verkoopfacturen en hij het oogmerk had op het (doen) gebruiken van de verkoopfacturen als ware zij echt en onvervalst, faalt het dienaangaande gevoerde verweer.

Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.

Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 6

Onder feit 6 is primair aan de verdachte ten laste gelegd het alleen of in vereniging, opdracht geven tot en/of feitelijk leiding geven aan het door [vennootschap verdachte GSA Ltd.] begaan van het opzettelijk vervalsen van de bedrijfsadministratie door daarin op te nemen 27 doorslagen van facturen van [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] , gericht aan [verdachte] en/of [verdachte] Autohandel, 27 doorslagen van facturen met vermelding van de margeregeling afkomstig van [verdachte] Autohandel en 27 doorslagen van facturen met vermelding van de margeregeling afkomstig van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] , terwijl de auto’s op deze facturen niet afkomstig waren van [Luxemburgse vennootschap AL SA 2] en/of [Belgische vennootschap A BVBA] en/of op deze facturen ten onrechte wordt verwezen naar de margeregeling.

Gelet op en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het onder feit 2 primair ten laste gelegde, welk feit betrekking heeft op (de facturen afkomstig van) dezelfde leveranciers, stelt het hof vast dat het bewijs ervoor tekort schiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte niet mocht vertrouwen op de gegevens die op de verkoopfacturen van zijn leveranciers stond vermeld.

Onder feit 6 is subsidiair aan de verdachte ten laste gelegd het alleen of in vereniging feitelijk leiding geven aan/opdracht geven tot het alleen of in vereniging opzettelijk onjuist voeren van een administratie en het opzettelijk niet bewaren van boeken en bescheiden door [vennootschap verdachte GSA Ltd.] , die daartoe wel verplicht was, door in die administratie valse facturen over het jaar 2004 op te nemen.

Onder verwijzing naar hetgeen eerder omtrent het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde is overwogen, treft het onder feit 6 subsidiair ten laste gelegde hetzelfde lot van vrijspraak.

Het hof zal derhalve op dezelfde gronden de verdachte vrijspreken van het hem onder feit 6 primair en feit 6 subsidiair ten laste gelegde.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 7

Bij dagvaarding is de verdachte onder feit 7 ten laste gelegd dat hij in de periode van 28 juni 2004 tot en met 19 oktober 2004 feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk indienen van aangiften omzetbelasting door [vennootschap verdachte GSA Ltd.] over de aangiftetijdvakken tweede en derde kwartaal 2004.

De verdachte was vanaf 9 april 2004 als alleen/zelfstandig bevoegd ingeschreven als directeur van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf was gevestigd op het adres [adres 4] te Maastricht. De verdachte heeft ten overstaan van het hof bevestigd dat [vennootschap verdachte GSA Ltd.] zijn onderneming was en dat hij daarmee autohandel dreef. De verdachte kan aldus als feitelijk leidinggever van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] worden aangemerkt.

De aangiften van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] werden gedaan door [extern boekhouder] van administratiekantoor [extern boekhoudkantoor] Hij verklaarde bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD dat de verdachte voor deze onderneming het boekhoudprogramma AMOS bijhield. De verdachte was volgens [extern boekhouder] zijn contactpersoon en in zijn optiek de baas. Ten behoeve van de werkzaamheden voor [vennootschap verdachte GSA Ltd.] kreeg [extern boekhouder] van verdachte [verdachte] alle uitdraaien uit het boekhoudprogramma AMOS, zoals de journaalpost inkoop, journaalpost verkoop, het bankboek, kasboek, de BTW-afdracht bank, BTW-afdracht kas, ICL inkoop, ICL verkoop en de opgave van de voorraad. Later kreeg [extern boekhouder] een Excel-sheet met daarop de inkoop, verkoop, BTW-afdracht, chassisnummer en brutomarge per auto. Verder kreeg [extern boekhouder] alle inkoop-, verkoopfacturen, kostenfacturen en bankafschriften. Hij verwerkte deze gegevens op het kantoor van [extern boekhoudkantoor] en vulde aan de hand van deze gegevens de aangiften in. [extern boekhouder] vulde de aangiften op kantoor in als het kwartaal voorbij was. Vervolgens stuurde hij een kopie van de ingevulde aangifte per fax naar verdachte [verdachte] ter goedkeuring en zodat het eventueel te betalen bedrag aan omzetbelasting kon worden overgemaakt. Meestal kreeg [extern boekhouder] de blanco aangiften ondertekend mee. Met betrekking tot de aangiften over de aangiftetijdvakken tweede en derde kwartaal 2004 verklaarde [extern boekhouder] dat hij deze aangiften in opdracht van verdachte [verdachte] heeft gedaan.

[vennootschap verdachte GSA Ltd.] is over de aangiftetijdvakken tweede en derde kwartaal 2004 uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting. De uitgereikte aangiften zijn ingevuld en ondertekend terugontvangen door de Belastingdienst te Maastricht of Apeldoorn. De aangiften over het tweede en derde kwartaal van 2004 betreffen nihilaangiften. Aldus is er geen omzet aangegeven in genoemde aangiften. Blijkens de in- en verkoopfacturen in de administratie van [vennootschap verdachte GSA Ltd.] heeft de onderneming over het tweede en derde kwartaal van 2004 echter wel degelijk omzet met autohandel gegenereerd. De daarmee blijkens zijn administratie gepaard gaande intracommunautaire verwervingen zijn niet aangegeven. De nihilaangiften zijn derhalve onjuist en onvolledig gedaan.

De verdediging heeft in dit verband nog naar voren gebracht dat omwille van de afwijkende en contra legem-afspraken die met de Belastingdienst zijn gesloten niet aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen mag worden getoetst en dat daarom vrijspraak dient te volgen. Het hof stelt vast dat uit de aan de contra legem-afspraken ten grondslag liggende vaststellingsovereenkomsten onder meer volgt dat weliswaar van de verdachte niet werd verlangd dat hij zich volledig zou (gaan) houden aan de fiscale administratieverplichtingen, maar dat die situatie slechts gold tot 1 januari 2004. Het verweer treft derhalve geen doel, reeds omdat de onder dit feit tenlastegelegde gedragingen hebben plaatsgevonden na die periode, te weten in de periode van 28 juni 2004 tot en met 19 oktober 2004.

Voorts is nog aangevoerd dat de Staat der Nederlanden geen fiscaal nadeel heeft geleden, maar juist een fiscaal voordeel doordat op grond van de margeregeling 19% BTW is geheven over de brutowinst en dat bijgevolg het strekkingsvereiste niet kan worden bewezen. Dit verweer miskent evenwel dat de onjuistheid van genoemde aangiften ziet op het in het geheel niet aangeven van omzet (nihilaangiften) terwijl dat wel had gemoeten, zodat wel degelijk te weinig omzetbelasting is geheven. Die gedraging is naar haar aard en in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven.

Het hof verwerpt mitsdien de dienaangaande tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.

Resumerend is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [vennootschap verdachte GSA Ltd.] opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken tweede en derde kwartaal 2004 heeft laten doen, tot het plegen van welke strafbare feiten de verdachte telkens opdracht heeft gegeven.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 8

Onder feit 8 op de dagvaarding wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 25 februari 2004 tot en met 3 maart 2005, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, valselijk verkoopfacturen heeft opgemaakt, betreffende auto’s afkomstig van [AT BV]

De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij [AT BV]

Uit het dossier blijkt dat van 29 januari 2004 tot en met 28 september 2004 [medeverdachte 18] , alleen/zelfstandig bevoegd directeur was van [AT BV] en van 28 september 2004 tot en met 30 maart 2005 [medeverdachte 19] .

Uit het proces-verbaal van de FIOD (5 OPV) blijkt dat de FIOD vermoedt dat verdachte [verdachte] de regie had over dit bedrijf, zowel tijdens het directeurschap van [medeverdachte 18] als van [medeverdachte 19] .

Een en ander kan, volgens de FIOD, worden afgeleid uit verklaringen van Belgische afnemers. Zo heeft de Belgische afnemer [Belgische autohandelaar FV] verklaard dat de aankoopfacturen van [AT BV] door [medeverdachte 19] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 19] ) werden gemaakt, op het kantoor van [verdachte] .

Afnemer [Belgische autohandelaar H] heeft verklaard dat de firma [AT BV] betrekking had op [verdachte] . Ook [Belgische autohandelaar WDC] heeft in die zin verklaard.

Daar staat tegenover dat [extern boekhouder] , van [extern boekhoudkantoor] , heeft verklaard dat de inkopen en de verkopen werden verricht door [medeverdachte 18] en later door [medeverdachte 19] . Hij verklaarde voorts dat in het begin [verdachte] ter ondersteuning wat inkoop en verkoop werkzaamheden heeft verricht.

De belastingaangiften werden door [extern boekhouder] verzorgd, in het begin in opdracht van [medeverdachte 18] en later in opdracht van [medeverdachte 19] .

Voorts blijkt uit het dossier dat [verdachte] als contactpersoon is vermeld inzake de overdracht van de aandelen van de onderneming [AT BV]

[medeverdachte 18] en [medeverdachte 19] hebben niet verklaard over een rol van verdachte bij [AT BV]

Op grond van het bovenstaande leidt het hof af dat er aanwijzingen zijn in het dossier die wijzen in de richting van betrokkenheid van verdachte bij de onderneming [AT BV] , doch dat die aanwijzingen onvoldoende zijn om tot bewezenverklaring te kunnen komen van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 19] bij het valselijk opmaken van facturen van [AT BV]

In vervolg daarop kan evenmin bewezen worden verklaard dat het subsidiair ten laste gelegde door de verdachte is begaan.

De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 8 aan hem ten laste is gelegd.

Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 10

De verdachte wordt onder feit 10 op de dagvaarding verweten dat hij in de periode van 21 februari 2002 tot en met 27 juli 2007 in de gemeente Maastricht, Helmond en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een of meer criminele organisaties, bestaande uit:

  1. een samenwerkingsverband met medeverdachte [medeverdachte 9] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen;

  2. een samenwerkingsverband met medeverdachte [medeverdachte 3] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen;

  3. een samenwerkingsverband met medeverdachte [medeverdachte 8] en/of [vennootschap verdachte GSA Ltd.] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen;

  4. een samenwerkingsverband met medeverdachten [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 19] en/of [AT BV] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen;

  5. een samenwerkingsverband met medeverdachten [medeverdachte 9] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 16] en/of [vennootschap A Ltd.] en/of [vennootschap B Ltd.] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen,

welke organisaties – kort gezegd – tot oogmerk hadden het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift en diverse delicten, strafbaar gesteld bij de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie voorts verweten dat hij van één of meer van genoemde organisaties oprichter, leider en/of bestuurder was.

Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.

Voor een bewezenverklaring van een criminele organisatie in de zin der wet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband als een natuurlijk persoon, tevens de enige bestuurder, aandeelhouder en werknemer van een rechtspersoon is, omdat in dat geval een verdachte als natuurlijk persoon met de betreffende rechtspersoon moet worden vereenzelvigd.

Omwille van het feit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair voor zover de daarin genoemde gedragingen zien op de periode vanaf 1 januari 2004, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 6 primair, feit 6 subsidiair, feit 8 primair en feit 8 subsidiair ten laste is gelegd, is het hof van oordeel dat evenmin een bewezenverklaring kan volgen voor de hiervoor onder ii., iii. en iv. genoemde met die feiten samenhangende tenlastegelegde samenwerkingsverbanden, nu het wettige en overtuigende bewijs daarvoor tekort schiet.

Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde perioden autohandel dreef ten name van de onderneming [vennootschap A Ltd.] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 9] de feitelijk leidinggever was en waarbinnen medeverdachte [medeverdachte 15] tewerkgesteld was als boekhouder. Die omstandigheden maken evenwel nog niet dat sprake is van een samenwerkingsverband in vorenbedoelde zin. Van een samenwerkingsverband tussen de verdachte met genoemde natuurlijke personen en de rechtspersoon [vennootschap A Ltd.] , welk verband zich daarnaast kenmerkt door een zekere duurzaamheid en structuur, is onvoldoende gebleken. Hetzelfde geldt voor de overige onder i. en v. genoemde natuurlijke personen en rechtspersonen.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt mitsdien tot de slotsom dat het hof de verdachte bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs zal vrijspreken van hetgeen onder feit 10 aan hem ten laste is gelegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde van het onder feit 4 primair ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Het bewezen verklaarde van het onder feit 7 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straffen

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift en het meermalen doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.

Door valse verkoopfacturen op te maken heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude. Er is voordeel genoten door gebruik te maken van onder het reguliere BTW-regime vallende personenauto’s die waren omgekat naar marge-auto’s. Bij verkoop van een auto leidt deze fraudeleuze handelwijze ertoe dat de heffing van omzetbelasting alleen over de winstmarge van de transactie wordt afgedragen, terwijl zonder deze omkatting omzetbelasting over de totale vergoeding in rekening had moeten worden gebracht aan de eindverbruiker. Er is gebruik gemaakt van plofbedrijven. Omdat deze plofbedrijven nauwelijks of geen aangiften omzetbelasting indienden, verdwenen de door beginleveranciers in de keten aan deze plofbedrijven intracommunautair geleverde auto’s uit het zicht van de betrokken belastingdiensten. De auto’s zijn vervolgens door het plofbedrijf als margeauto aan de onderneming van de verdachte verkocht, die de auto’s op zijn beurt weer doorverkocht als margeauto’s, terwijl hij wist dat het geen marge-auto’s waren. Aangezien de auto in feite een auto was die onderworpen was aan het reguliere BTW-regime, rustte er op de volledige verkoopkoopsom een BTW-claim en niet enkel op de winstmarge.

Onder meer op basis van de valse verkoopfacturen zijn aangiften omzetbelasting onjuist opgesteld en ingediend. De verdachte had immers, nu hij betrokken was bij fraude, in het geheel geen voorbelasting ter zake van intracommunautaire verwervingen in aftrek mogen nemen.

Door te handelen zoals bewezen is verklaard treedt concurrentievervalsing op in de autohandel, omdat auto’s worden verkocht aan de eindverbruiker tegen een lagere prijs dan wanneer de auto’s zouden zijn verkocht op basis van het reguliere BTW-regime. Daar komt bij dat zwarte winsten worden gegenereerd, nu de op de valse inkoopfactuur van het plofbedrijf vermelde inkoopprijs veel hoger is dan de prijs die is betaald aan de daadwerkelijke leverancier in Duitsland, waardoor de winstmarge in de boekhouding van de verdachte kunstmatig laag is gehouden en een groot gedeelte van de daadwerkelijke behaalde winst buiten het zicht van de Belastingdienst wordt gehouden. De verdachte heeft voorts misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde verkoopfacturen. Bovendien leidt BTW-fraude ertoe dat gemeenschapsbelangen op grove wijze worden geschonden. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. Het omkatten van aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto’s naar marge-auto’s heeft tot doel dat minder belasting wordt betaald, welk gevolg uiteindelijk ook is verwezenlijkt. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.

Niettegenstaande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, hebben de Staat der Nederlanden en de Europese Unie belastingnadeel opgelopen door de hiervoor beschreven fraude, omdat ten onrechte voorbelasting ter zake van intracommunautaire verwervingen tegen het tarief van 19% BTW in aftrek is genomen. De raadsman heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de Nederlandse Staat te veel BTW heeft ontvangen doordat is geheven over de brutowinstmarges op de verkooptransacties. Dit verweer miskent dat als sprake is van fraude – zoals in casu aan de orde – de verdachte in het geheel niet de voorbelasting ter zake van intracommunautaire verwervingen in aftrek had mogen nemen. De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben aldus wel degelijk fiscaal nadeel geleden. Daarnaast wordt de lidstaat waar de eindprestatie voor de omzetbelasting wordt verricht door fraude met de margeregeling fiscaal gedupeerd. Het stelsel van de omzetbelasting beoogt mede de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor haar instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De Nederlandse Staat, lidstaat van de Europese Unie, wordt daarom ook in dit opzicht, maar dan indirect, benadeeld. Voorts is wel ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opdracht geven tot het opzettelijk indienen van onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting. Door nihilaangiften te doen, is geen omzetbelasting afgedragen.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 juli 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld.

Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij vier niet-inwonende kinderen heeft, hij directeur is van een import- en exportbedrijf in gereedschappen en – mede als gevolg van de onderhavige strafzaak – antidepressiva slikt.

Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte op 19 januari 2010 in verzekering is gesteld. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kon de verdachte eerst aan die inverzekeringstelling (en niet eerder, ter gelegenheid van de inval door de FIOD) in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nadat verdachte was gedagvaard en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 13 november 2012 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 27 november 2012 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 21 december 2018 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve 2 jaren en bijna 10 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde 6 jaren en bijna 1 maand. Voorts behelst de totale procesduur in eerste aanleg en hoger beroep meer dan 4 jaren.

Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging diverse (door het hof gehonoreerde) onderzoekswensen heeft ingediend, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop verklaren.

Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna 10 maanden alsmede in hoger beroep met ongeveer met 4 jaren en 1 maand overschreden. Het hof zal deze zeer forse overschrijdingen in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.

Het hof is van oordeel dat in gevallen zoals het onderhavige, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, in aanmerking genomen. Ook is gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd.

Echter, het betreffen oude feiten en de redelijke termijn is, zoals hiervoor overwogen, in uitzonderlijk forse mate overschreden. Het hof is derhalve, anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop van dusdanig gewicht zijn, dat deze ertoe leiden dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf van na te melden duur.

Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstraf van twee uren per in verzekering doorgebrachte dag, passend en geboden.

Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de bijzondere fiscaal-juridische positie van de ondernemers op de Vinkenslag naar voren is gebracht, leidt het hof, mede bezien tegenover de ernst van het bewezen verklaarde, niet tot een andersluidend oordeel dan hiervoor is overwogen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING