Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5487, 17/00814 t/m 17/00818
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5487, 17/00814 t/m 17/00818
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2018
- Datum publicatie
- 20 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:5487
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1716
- Zaaknummer
- 17/00814 t/m 17/00818
Inhoudsindicatie
Artikel 3.111, zesde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). De woning kwalificeert als eigen woning voor belanghebbende die meerdere jaren is uitgezonden naar het buitenland, omdat uit de bruikleenovereenkomst blijkt dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar door kraakwachten wordt bewoond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00814 t/m 17/00818
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2017, nummers BRE 16/3875 t/m 16/3878 en 16/4080 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur
inzake de hiernavolgende (navorderings)aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de daarbij vermelde jaren opgelegd, alsmede bij de belastingaanslagen de volgende beschikkingen heffingsrente (tot en met het jaar 2011) en beschikkingen belastingrente (vanaf het jaar 2012) gegeven:
Nr. Hof |
Nr. Rb |
Aanslag |
Aanslagnr. |
Verzamelinkomen |
Belasting |
Rente |
17/814 |
16/3875 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2010 |
[aanslagnummer] .H.07 |
€ 83.334 |
€ 9.706 |
€ 1.517 |
17/815 |
16/3876 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2011 |
[aanslagnummer] .H.17.01 |
€ 84.215 |
€ 7.102 |
€ 919 |
17/816 |
16/3877 |
Aanslag IB/PVV 2012 |
[aanslagnummer] .H.26.01 |
€ 86.819 |
€ 7.629 |
€ 197 |
17/817 |
16/3878 |
Aanslag IB/PVV 2013 |
[aanslagnummer] .H.36.01 |
€ 92.107 |
€ 7.662 |
€ 494 |
17/818 |
16/4080 |
Aanslag IB/PVV 2014 |
[aanslagnummer] .H.46.01 |
€ 83.364 |
€ 3.059 |
€ 99 |
Bij zijn uitspraken op bezwaar van 3 mei 2016 en 14 juni 2016 heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft de beroepen, in een in één geschrift vervatte uitspraak, ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft deze hoger beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende, eenmaal in de zaak met nummer 17/00814, een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende de heer [A] , verbonden aan [B] te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1959, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in de onderhavige jaren in loondienst werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: de werkgever). De fiscaal partner van belanghebbende is mevrouw [partner] (hierna: de partner). De partner heeft een dochter [dochter] (hierna: de dochter).
In de periode 14 juli 2004 tot 7 november 2007 woonde belanghebbende in [adres 1] 80 te [plaats 3] , welk pand hem als eigen woning ter beschikking stond (hierna: de woning). Van 7 november 2007 tot en met 23 september 2014 was belanghebbende voor zijn werkgever werkzaam en woonachtig in [plaats 4] (Rusland), waar hij een woning huurde. Op 24 september 2014 is belanghebbende teruggekeerd naar de woning.
De partner van belanghebbende stond van 13 november 2007 tot 1 september 2008 op het adres [adres 2] 206 in [plaats 3] ingeschreven bij de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens, thans Basisregistratie Personen (hierna samen GBA). In de periode 1 september 2008 tot en met 20 januari 2015 heeft zij in [plaats 4] gewoond. Op 21 januari 2015 is de partner verhuisd naar de woning.
De dochter heeft van 20 september 2007 tot 13 november 2007 en van 15 december 2008 tot heden bij de GBA ingeschreven gestaan op het adres van de woning. In de tussenliggende periode heeft zij eerst op het adres [adres 2] 206 in [plaats 3] gewoond en daarna op het adres [adres 3] 8 in [plaats 3] . Vanaf 15 december 2008 heeft zij gelijktijdig met één of meer personen/studentes bij de GBA ingeschreven gestaan op het adres van de woning.
In de periode 13 november 2007 tot 15 december 2008 heeft niemand in de woning gewoond.
Tot de gedingstukken behoort een drietal bruikleenovereenkomsten, gesloten tussen belanghebbende en “de gebruiker”. Eén bruikleenovereenkomst met gebruiker [E] is gesloten op 1 november 2008. Daarnaast is op 1 september 2008 een bruikleenovereenkomst gesloten met de dochter en is een derde bruikleenovereenkomst gesloten met gebruiker [F] op 1 september 2011.
In de bruikleenovereenkomsten (hierna: de bruikleenovereenkomst) is het volgende, voor zover van belang, vermeld:
“De ondergetekenden: 1. [belanghebbende], wonende te [plaats 4] , (. . .) hierna te noemen: ‘de gebruikgever’;
2. (. . ), hierna te noemen: ‘de gebruiker’;
hierna gezamenlijk te noemen ‘partijen’,
het volgende in aanmerking nemende
A. [De woning] feitelijk leeg staat in verband met tijdelijk verblijf van de gebruikgever in het buitenland als gevolg van uitzending door zijn werkgever.
B. De gebruikgever eigenaar is van [de woning].
C. De gebruikgever (. . .) het gedienstig acht, mede gelet op de huisvestingsproblematiek, dat deze woning gedurende tijd van uitzending niet leeg zou staan.
D. De gebruiker (. . .) dringend behoefte heeft aan woonruimte,
E. De gebruikgever heeft daarom besloten de woning tijdelijk in gebruik te geven.
Partijen gaan deze overeenkomst aan bij wijze van tijdelijke oplossing. De gebruiker zal de woning ontruimen zodra de gebruikgever aangeeft weer over de woning te willen beschikken bijvoorbeeld in verband met terugkeer naar Nederland . Het tijdstip daarvan is vooralsnog onzeker aangezien gebruikgever afhankelijk is van een aantal externe factoren zoals de duur van zijn plaatsing in het buitenland. vergunningen. De gebruikgever zal de gebruiker zoveel mogelijk van te voren op de
hoogte stellen over verwachte terugkeer zodat de gebruiker tijdig kan omzien naar andere woonruimte.
komen met elkaar overeen als volgt
1. De gebruikgever geeft met ingang van (…) om niet aan gebruiker in bruikleen gelijk deze van gebruikgever in gebruik neemt, het appartament (...), partijen genoegzaam bekend.
2. De kosten voor gas, water en licht zullen geheel voor rekening komen voor de gebruikergever.
3. Alle overige kosten die gebruiker maakt in verband met het gebruik van de woning zijn voor zijn eigen rekening.
4. De onderhavige bruikleenovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
5. De gebruikgever is gerechtigd om de bruikleenovereenkomst zonder opgaaf van redenen op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Opzegging van deze overeenkomst dient schriftelijk te geschieden (ook per e-mail).
6. De gebruiker verklaart de in het kader van de onderhavige overeenkomst in bruikleen gekregen onroerende zaak te aanvaarden in de goede staat waarin het zich thans bevindt, zonder dat gebruiker terzake van die staat jegens gebruikgever enig recht kan geldend maken.
7. De gebruikgever is gerechtigd om tijdens de looptijd van de overeenkomst de in bruikleen
gegeven onroerende zaak te inspecteren, of te verblijven voor de duur van een bezoek aan Nederland, mits de gebruiker daarvan door de gebruikgever vooraf in kennis wordt gesteld.
8. De gebruiker zal de door de gebruikgever aangewezen personen, zoals architect, makelaar, de gebruikgever zelf of anderen, toegang verlenen tot de woning.
9. Gebruiker verplicht zich om als een goed huisvader voor de in bruikleen verkregen onroerende zaak te zorgen en waar nodig te onderhouden. Het is gebruiker uitdrukkelijk niet toegestaan veranderingen aan het pand aan te brengen.
10. Gebruikgever is niet gehouden onderhoud of reparatiewerkzaamheden te verrichten aan het pand.
11. Gebruiker zorgt voor de aanwezige planten en ziet er op toe dat onbevoegden geen toegang krijgen tot het pand.
12. Gebruiker is verplicht om zich te onthouden van het berokkenen van overlast aan omwonenden.
13. Het is gebruiker verboden om de in gebruik gekregen onroerende zaak, als voren omschreven, of een gedeelte daarvan, hetzij in het geheel, hetzij gedeeltelijk, hetzij om niet of tegen een vergoeding, aan één of meer andere in gebruik en/of medegebruik af te staan en/of aan een ander te verhuren.
14. Gebruiker is aansprakelijk voor schade aan het pand, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van het pand, die is ontstaan gedurende de looptijd van deze overeenkomst.
15. De gebruiker is verplicht de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan de woning, in het bijzonder in geval van brand, storm, water en vorst.
16. De gebruiker kan aan deze overeenkomst geen recht op andere dan wel vervangende woonruimte ontlenen.
17. De gebruiker is aansprakelijk voor gedragingen in strijd met de bepalingen en voorwaarden van deze overeenkomst, alsmede van degenen die door de gebruiker in de woning zijn toegelaten.
18. Deze bruikleenovereenkomst wordt aangegaan om niet, in die zin dat gebruiker aan gebruikgever voor het gebruik van de onroerende zaak geen tegenprestatie verschuldigd is. Gebruiker kiest voor de uitvoering van deze overeenkomst uitdrukkelijk woonplaats in de in gebruik gegeven onroerende zaak.
19. Partijen kunnen van de onderhavige bruikleenovereenkomst slechts afwijken door middel van een nader schriftelijke overeenkomst.
20. Op deze overeenkomst is Nederlands Recht van toepassing. De Rechtbank te Den Haag is bij de uitsluiting bevoegd om van geschillen voortvloeiend of verband houdende met deze overeenkomst kennis te nemen.
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend te Den Haag op (…)”.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften van de onderhavige jaren negatief inkomen uit eigen woning aangegeven. Voor de jaren 2012 en 2014 heeft belanghebbende een herziene aangifte ingediend. In deze aangiften zijn de volgende inkomsten uit eigen woning en verzamelinkomens gehanteerd:
Aangifte IB/PVV |
Inkomsten uit eigen woning |
Verzamelinkomen |
2010 |
-/- € 12.989 |
€ 60.509 |
2011 |
-/- € 12.673 |
€ 69.833 |
2012 |
-/- € 13.006 |
€ 73.013 |
2013 |
-/- € 10.562 |
€ 74.313 |
2014 |
-/- € 17.176 |
€ 77.489 |
Tot de gedingstukken behoort een memorandum van 11 juli 2017. Hierin zijn onder meer feiten en omstandigheden opgenomen met betrekking tot de invulling van de functie hoofd Onderwijs en Culturele Zaken (hierna: OCZ) aan de ambassade te [plaats 4] .
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1) Kwalificeert de woning op grond van artikel 3.111, zesde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) als een “eigen woning”?
2) Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 rechtvaardigt?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen IB/PVV (de jaren 2010 en 2011), alsmede tot vermindering van de aanslagen IB/PVV (de jaren 2012 tot en met 2014). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.