Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:743, 16/03892

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:743, 16/03892

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 februari 2018
Datum publicatie
21 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:743
Zaaknummer
16/03892

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte BPM de handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van een taxatierapport. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat door de taxateur niet is onderkend, dat er sprake was van schade aan de zogenoemde kabelboom. De schade aan de kabelboom leidt, volgens belanghebbende, tot een extra vermindering van de handelsinkoopwaarde met een bedrag van € 3.500. Het Hof acht aannemelijk dat deze schade niet is opgenomen in het door belanghebbende gehanteerde taxatierapport. Het Hof heeft voorts geen reden om te twijfelen aan de stelling van belanghebbende dat deze schade reeds ten tijde van de registratie aanwezig was en pas is geconstateerd toen de overige schade werd hersteld. Naar het oordeel van het Hof kan met de waardevermindering van dit verborgen gebrek alsnog rekening gehouden worden, aangezien de staat van de auto op het tijdstip van registratie beslissend is. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de door haar overgelegde facturen en hetgeen zij gesteld heeft over de arbeidsuren die noodzakelijk waren voor het herstellen van de schade aan de kabelboom aannemelijk heeft gemaakt dat de waardevermindering als gevolg hiervan € 3.045 bedraagt. Met betrekking tot de proceskosten stelt het Hof de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03892

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] VOF,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 oktober 2016, nummer BRE 14/6562, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Minister van Veiligheid en Justitie,

betreffende de hierna te noemen voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op eigen aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 24 juni 2014 een BPM-bedrag van € 4.222 op eigen aangifte voldaan ter zake van de registratie in het kentekenregister van een BMW, [type] met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde voldoening van BPM op eigen aangifte. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 7 oktober 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, tot vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 496 en tot vergoeding van het griffierecht van € 328.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur de heren [C] en [D] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto op 20 juni 2014 aangifte BPM (hierna: de aangifte) gedaan. Belanghebbende heeft in de aangifte gekozen voor de berekening van de vermindering BPM op basis van een taxatierapport. In het taxatierapport is ter bepaling van de handelswaarde van de auto rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade aan de auto van € 15.440. Deze vermindering is gelijk aan de in het taxatierapport van belanghebbende opgenomen schadecalculatie.

2.2.

De aangifte vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 4.222. Dit bedrag heeft belanghebbende voldaan op 24 juni 2014. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een gedeelte van de op aangifte voldane BPM. Volgens belanghebbende is zij bij de reparatie van de auto op een verborgen gebrek aan de auto gestuit, waarmee de taxateur geen rekening heeft gehouden bij het opstellen van het taxatierapport. Als gevolg van dit verborgen gebrek dient de handelswaarde van de auto te worden verminderd met € 3.500, hetgeen resulteert in een teruggave van BPM van € 447.

2.3.

In het kader van de beoordeling van het bezwaar heeft de Inspecteur bij brief van 3 september 2014 aan belanghebbende gevraagd of de auto te schouwen is. Belanghebbende heeft bij brief van 8 september 2014 aangegeven dat dat niet mogelijk was.

2.4.

In het taxatierapport staat vermeld: “Elektrische installatie: De elektrische installatie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dient de in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde van de auto te worden verminderd met een schadebedrag van € 3.500 ter zake van verborgen gebreken?

II. Heeft de Rechtbank voor de berekening van de proceskostenvergoeding de wegingsfactor terecht op 0,5 gesteld?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een teruggaaf van een gedeelte van de op aangifte voldane BPM tot een bedrag van € 447 en tot toekenning van een proceskostenvergoeding op basis van een wegingsfactor 1.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing