Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1209, 18/00220 en 18/00239
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1209, 18/00220 en 18/00239
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 maart 2019
- Datum publicatie
- 6 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1209
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:460
- Zaaknummer
- 18/00220 en 18/00239
Inhoudsindicatie
Aanslag toeristenbelasting 2015 en voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016. Het Hof beoordeelt op basis van de normale bewijslastverdeling of belanghebbende belastingplichtig is. Naar het oordeel van het Hof is daar sprake van aangezien de betrokkenheid van belanghebbende bij de verhuur van het onderhavige pand voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat zij gelegenheid heeft geboden tot verblijf in dat pand. Het Hof past met betrekking tot de aanslag toeristenbelasting 2015 omkering en verzwaring van de bewijslast toe wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat deze aanslag tot een te hoog bedrag aan haar is opgelegd. Aangezien deze aanslag voorts op een redelijke schatting is gebaseerd, blijft deze in stand. Met betrekking tot de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 kan de bewijslast niet worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte, aangezien belanghebbende voorafgaande aan het opleggen van deze voorlopige aanslag niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Deze belastingaanslag blijft in stand aangezien deze geheel in lijn is met de Verordening toeristenbelasting Halderberge 2015 en Verordening toeristenbelasting Halderberge 2016. Het door belanghebbende ingesteld hoger beroep is ongegrond en het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 18/00220 en 18/00239
Uitspraak op het hoger beroep (met het kenmerk 18/00220) van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het hoger beroep (met het kenmerk 18/00239) van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 maart 2018, nummers BRE 17/3143 en 17/3144, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen belastingaanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag toeristenbelasting met dagtekening 30 juni 2016 opgelegd naar een bedrag van € 6.237 (hierna: de aanslag toeristenbelasting 2015).
Voor het jaar 2016 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag toeristenbelasting met dagtekening 30 juni 2016 opgelegd naar een bedrag van € 5.661 (hierna: de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016).
Na tegen de aanslag toeristenbelasting 2015 en de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 gemaakt bezwaar, heeft de Heffingsambtenaar deze aanslagen gehandhaafd bij uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraken. De griffier van de Rechtbank heeft zowel wat betreft het beroep met het nummer BRE 17/3143 als het beroep met het nummer BRE 17/3144 van belanghebbende een griffierecht geheven ter hoogte van € 333.
De Rechtbank het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar wat betreft de aanslag toeristenbelasting 2015 (beroep met het nummer BRE 17/3143) ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar wat betreft de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 (beroep met het nummer BRE 17/3144) gegrond verklaard, laatstgenoemde uitspraak op bezwaar en de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 vernietigd, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het bezwaar en het geding bij de Rechtbank ter hoogte van € 1.251 en de Heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het door haar wat betreft het beroep met het nummer BRE 17/3144 betaalde griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag toeristenbelasting 2015. Aan dit hoger beroepen is het kenmerk 18/00220 toegekend. Wat betreft dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De Heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016. Aan dit hoger beroep is het kenmerk 18/00239 toegekend. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 21 februari 2019 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de Heffingsambtenaar, [ambtenaar] .
De Heffingsambtenaar heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vijf bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De Rechtbank heeft, voor zover in de onderhavige procedures relevant, de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende exploiteert een champignonkwekerij. De oogstwerkzaamheden worden uitgevoerd door arbeidsmigranten. De arbeidsmigranten zijn in dienst van [uitzendbureau] , een Bulgaars uitzendbureau.
Op het bedrijfsterrein heeft belanghebbende geen mogelijkheid tot overnachten. Belanghebbende heeft ervoor gekozen om het pand, gelegen aan de [adres 1] in [plaats 1] , te huren van [A] . Vervolgens heeft belanghebbende dit pand (onder)verhuurd aan [uitzendbureau] . Via [uitzendbureau] kunnen de arbeidsmigranten tegen vergoeding woonruimte krijgen in het pand.
In de huurovereenkomst tussen belanghebbende en [uitzendbureau] zijn de volgende bepalingen - voor zover van belang - opgenomen:
“Artikel 1.2 Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als woonruimte.
Artikel 3.1 De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt € 55 zegge: vijfenvijftig euro per persoon per week.
Artikel 4 Als door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten komen partijen overeen:
- dat alle leveringen en diensten zijn op rekening van de verhuurder.
Artikel 5.1 Totdat verhuurder anders meedeelt, treedt als beheerder op [belanghebbende] B.V. of een door [belanghebbende] B.V. aangewezen partij. (…)”.
In november 2015 is bij een controle geconstateerd dat arbeidsmigranten in het pand [adres 1] in [plaats 1] worden gehuisvest. (…) Belanghebbende heeft geen aangifte toeristenbelasting gedaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslag toeristenbelasting 2015 en de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 ambtshalve geschat en met dagtekening 30 juli 2016 aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen deze (voorlopige) aanslagen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft de heffingsambtenaar in zijn uitspraken op bezwaar van 31 maart 2017 ongegrond verklaard.”.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof, op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting, de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het Hof de nummering van de Rechtbank vervolgt):
[bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) is de bestuurder van belanghebbende.
In de huurovereenkomst, zoals bedoeld in onderdeel 2.3, wordt belanghebbende aangeduid als “verhuurder” en [uitzendbureau] , gevestigd te [plaats 2] (Bulgarije), als “huurder”. In deze huurovereenkomst is voorts de navolgende bepaling opgenomen:
“5.2. Tenzij schriftelijk anders overeengekomen, dient huurder zich voor wat betreft de inhoud en alle verdere aangelegenheden betreffende deze huurovereenkomst met de beheerder te verstaan.”.
De Heffingsambtenaar is er bij het vaststellen van de aanslag toeristenbelasting 2015 vanuit gegaan dat niet als ingezetene geregistreerde werknemers, tewerkgesteld bij belanghebbende, gedurende 5.670 nachten (21 slaapplaatsen x 9 maanden x 30 dagen per maand) verblijf hebben gehouden op het adres [adres 1] te [plaats 1] (hierna ook wel: het pand). Het toegepaste tarief per overnachting bedraagt € 1,10.
De voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 is gebaseerd op 90% van het over het jaar 2015 in de heffing betrokken aantal overnachtingen. Het toegepaste tarief bedraagt € 1,11 per overnachting.
In het kader van naleving van de Algemene Plaatselijke Verordening hebben op 4 augustus 2014 en 6 augustus 2014 controles plaatsgevonden op de locatie [adres 1] .
In het door [toezichthouder 1] (toezichthouder) opgestelde rapport van de controle op 4 augustus 2014 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Ik (…) hoorde collega [B] aan dhr. [bestuurder] het advies geven om geen spullen op de overloop te zetten omdat dat uitnodigt tot meer spullen weg zetten, en dit kan leiden tot gevaarlijke situaties op het moment dat er iets gebeurd.
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] hierop reageren, dat hij niet veel in de woning komt, maar hier rekening mee zal proberen te houden, en het aan zal geven aan de bewoners.
(...)
Ik (…) zag (…) boven de voordeur een nooduitgang verlichting branden.
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] vertellen dat hij dit had aan laten leggen door [C] mij bekend als elektrisch bedrijf gevestigd in de [adres 2] te [plaats 1] .
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] vertellen dat hij de noodverlichting eigenlijk zelf had willen aansluiten, hij had advies gehad van [C] , dat deze direct op het net moest worden aangesloten, en niet met een aparte schakelaar. Daarom is er speciaal een bedrijf geweest voor de (…) noodverlichting.
(…)
Ik (…) hoorde dat collega [B] (…) dhr. [bestuurder] adviseerde om de vloer die voor de badkamer lag na te kijken, omdat deze vochtig is had je kans dat deze aan het rotten is.
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] reageren, dat ga ik opnemen met de eigenaar.
(…)
Ik (…) hoorde dat [B] aan dhr. [bestuurder] het dringende advies gaf om de C.V./Boiler na te laten kijken. De kap die ontbreekt is gevaarlijk voor koolmonoxide vergiftiging en het is al enige tijd geleden dat deze zijn nagekeken.
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] reageren, dat hij gelijk iemand ervoor ging laten komen, en zelf ging kijken om de kap terug te monteren.
Ik (…) hoorde dhr. [bestuurder] vragen of het een idee is om bij deze ruimte op het plafon een speciale melder te hangen voor koolmonoxide.
Ik (…) hoorde collega [B] reageren dat het een heel goed idee is, alleen moeten deze melders wel tegen de muur aan hangen.
(…)
Ik (…) hoorde dat dhr. [bestuurder] vroeg of er boven de deur vanuit de gezamenlijke ruimte naar buiten ook een noodverlichting moet hangen.
Ik (…) hoorde dat collega [B] adviseerde om de deur die vanuit de gezamenlijke ruimte naar buiten ook aan te passen dat men te allen tijde naar buiten toe kan in geval van nood. (…)”.
In het door [toezichthouder 2] (toezichthouder) opgestelde rapport van de controle op 6 augustus 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Ik (…) hoorde meneer [B] tegen meneer [bestuurder] zeggen dat de brandblusser niet op de grond mocht staan en dus opgehangen moest worden.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij dit al van plan was.
Ik (…) hoorde meneer [B] zeggen dat de rookmelder niet de juiste is.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij alle informatie zal doorgeven aan de bewoners.
(…)
Ik (…) hoorde meneer [B] vertellen dat er in de keuken een brandblusser moet komen te hangen.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij al wel een blusdeken had opgehangen.
(…)
Ik (…) hoorde meneer [B] zeggen dat er hier [toevoeging Hof; in de keuken] ook een rookmelder moet komen.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij deze expres niet heeft opgehangen omdat hij dacht dat deze af zou gaan bij het koken.
Ik (…) hoorde meneer [B] zeggen dat hier speciale rookmelders voor zijn.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij er een aan gaat schaffen.
(…)
Ik (…) hoorde meneer [B] zeggen dat er (…) noodverlichting boven de deur moet hangen, de deur niet mag klemmen en de deur niet op slot mag kunnen.
Ik (…) hoorde meneer [bestuurder] zeggen dat hij hier voor ging zorgen. (…)”.
De Heffingsambtenaar heeft afschriften overgelegd van e-mailberichten gericht aan een medewerker van [D] B.V., passages van de als bijlage bij deze e-mailberichten gevoegde Excel-bestanden waarop de naam en het adres van belanghebbende staan vermeld, orderinstructies van [D] B.V. en orderformulieren van Post NL.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag toeristenbelasting 2015 en de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegengestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze uitspraak ziet op de aanslag toeristenbelasting 2015, gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar wat betreft die aanslag en vernietiging van voornoemde uitspraak op bezwaar en aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze uitspraak ziet op de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016 en ongegrondverklaring van het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar wat betreft deze voorlopige aanslag.