Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1260, 18/00158
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1260, 18/00158
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 april 2019
- Datum publicatie
- 13 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1260
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1649
- Zaaknummer
- 18/00158
Inhoudsindicatie
De Inspecteur heeft een navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Belanghebbendes stellingen ten aanzien formele gebreken worden verworpen. De bewijslast dient te worden verzwaard en omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Er is sprake van een redelijke schatting. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de navorderingsaanslag ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00158
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 februari 2018, nummer BRE 16/2370 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
betreffende de hierna te noemen navorderingsaanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 6 mei 2015 onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.97 over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 97.313. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 6.662.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 7 april 2016 de navorderingsaanslag en beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Het onderhavige hoger beroep is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk 18/00159 en 18/00160.
Partijen hebben op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende bezit middellijk alle aandelen in [A] B.V. [A] B.V. houdt zich bezig met het adviseren en bemiddelen bij aan- en verkoop van onroerend goed en andere beleggingsproducten.
Belanghebbende is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
Op 14 februari 2011 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan. Hij heeft daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, aangegeven van € 12.313, bestaande uit de volgende elementen:
€ |
|
Loon |
14.907 |
Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen |
11.387 |
Negatieve inkomsten uit eigen woning |
13.981 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
12.313 |
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd conform de ingediende aangifte.
De Inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart, omdat uit een onderzoek bij een derde is gebleken dat belanghebbende betrokken was bij [B] in [C] . Op 20 november 2014 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. Op 9 februari 2015 is het boekenonderzoek gestart. Het onderzoek betrof onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.
Naar aanleiding van de voorlopige bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 6 mei 2015 de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aan belanghebbende opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het resultaat uit overige werkzaamheden met € 85.000 verhoogd en het verzamelinkomen vastgesteld op € 97.313. De correctie ziet op een aantal bedragen die belanghebbende heeft ontvangen en op contante stortingen op de privérekening van belanghebbende, te weten:
Herkomst bedragen |
bank/kas |
Datum |
€ |
Omschrijving |
[D] |
[nummer] |
23 februari 2009 |
2.000 |
Advies bedrijfsstructuur |
[D] |
[nummer] |
23 februari 2009 |
6.000 |
Advies bedrijfsstructuur |
[D] |
[nummer] |
23 februari 2009 |
5.500 |
Advies bedrijfsstructuur |
13.500 |
||||
[E] |
[nummer] |
23 juli 2009 |
4.500 |
Voorschot |
[E] |
[nummer] |
29 juli 2009 |
6.500 |
Lening |
11.000 |
||||
[F] |
[nummer] |
29 april 2009 |
1.889 |
|
[F] |
[nummer] |
25 mei 2009 |
1.433 |
|
[F] |
[nummer] |
7 augustus 2009 |
1.143 |
|
[F] |
[nummer] |
14 september 2009 |
936 |
|
5.401 |
||||
Contante stortingen |
kas |
45.000 |
||
Totaal |
74.901 |
Op 6 augustus 2015 heeft de Inspecteur aan de autoriteiten van [C] een verzoek om informatie gedaan ten aanzien van, onder meer, belanghebbende. Het verzoek had onder meer betrekking op de bankrekening die werd gehouden onder de naam “ [G] ” bij een bank in [C] .
Bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2016 heeft de Inspecteur, lopende het boekenonderzoek, de onderhavige navorderingsaanslag gehandhaafd.
Op 10 november 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht informatie te verstrekken over een bankrekening bij een bank in [C] . Omdat belanghebbende niet aan dit verzoek voldeed, heeft de Inspecteur op 8 mei 2017 een informatiebeschikking gegeven betreffende de IB/PVV 2005 tot en met 2013. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De informatiebeschikking staat nog niet onherroepelijk vast.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 19 februari 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Op 12 november 2018 heeft de Inspecteur informatie van de autoriteiten uit [C] ontvangen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Inspecteur formele regels geschonden, ten gevolge waarvan de navorderingsaanslag moet worden vernietigd of bewijs moet worden uitgesloten?
-
Is de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?
-
Heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.