Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1438, 16/00008
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1438, 16/00008
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 april 2019
- Datum publicatie
- 20 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1438
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:3995, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1785
- Zaaknummer
- 16/00008
Inhoudsindicatie
Procedure na verwijzing HR.
De Inspecteur heeft een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende en enige van zijn vennootschappen. Tijdens dat onderzoek is aan de Inspecteur een map ter inzage verstrekt doch geweigerd kopieën ter beschikking te stellen. Omdat niet volledig is voldaan aan het verzoek van de Inspecteur om inlichtingen en stukken, heeft de Inspecteur de informatiebeschikking vastgesteld.
De Inspecteur heeft niet geheel voldaan aan de beslissing van de geheimhoudingskamer van het Hof en niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het Hof acht aannemelijk dat de gevraagde inlichtingen en stukken (de map) voor de belastingheffing van belanghebbende over de jaren vanaf 2006 van belang kunnen zijn. Niet aannemelijk is dat de Inspecteur het onderzoek slechts heeft geëntameerd met het oog op het vaststellen van de fiscale positie van een vennootschap van belanghebbende. Niet is gebleken van een phishing-expedition. Belanghebbende dient alsnog kopieën te verstrekken van de map.
Het Hof verbindt geen gevolgen aan het niet overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Geen werkelijke proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00008
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/270 in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor de jaren vanaf 2006 een informatiebeschikking afgegeven.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aangepast.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.414 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 8 juli 2014, nr. 13/01199 het principale hoger beroep gegrond verklaard en het incidentele hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het door belanghebbende ingestelde beroep bij de Rechtbank ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de onder 1.6 vermelde uitspraak. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 december 2015, nr. 14/04143 het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Hof ’s-Hertogenbosch.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de Inspecteur een conclusie genomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad. In deze brief heeft de Inspecteur een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het Hof heeft de zaak vervolgens in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.
De geheimhoudingskamer heeft bij uitspraak van 27 juli 2017 geoordeeld dat het beroep op geheimhouding deels gerechtvaardigd is en de Inspecteur verzocht binnen acht weken na verzending van de uitspraak de geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is aan de uitspraak van de geheimhoudingskamer te voldoen en zo ja, dit binnen acht weken te doen.
De Inspecteur heeft bij brief van 20 september 2017 stukken ingezonden in reactie op de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer.
Bij brief van 20 augustus 2018 heeft de voorzitter van de geheimhoudingskamer het Hof (hoofdkamer) bericht dat de Inspecteur niet volledig heeft voldaan aan de beslissing van de geheimhoudingskamer. Een afschrift van deze brief is aan partijen gezonden.
Bij brief van 6 september 2018 heeft belanghebbende een conclusie genomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad en tevens gereageerd op de conclusie van de Inspecteur van 15 februari 2016 en de brief van de Inspecteur van 20 september 2017.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , namens de Inspecteur, alsmede, namens belanghebbende, [A] en [B] .
Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Bij brief van 19 december 2011 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij voornemens is een boekenonderzoek in te stellen bij belanghebbende en enige van zijn vennootschappen. Bij de brief is een bijlage gevoegd met daarin een overzicht van de stukken die de Inspecteur ter inzage wil ontvangen en de vragen waarop de Inspecteur een antwoord wil krijgen, uitgesplitst per belastingplichtige (belanghebbende, [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ).
In de brief is het volgende vermeld:
“Zoals u reeds is aangegeven (…) zijn wij voornemens een boekenonderzoek in te stellen. Dit onderzoek zal plaatsvinden naar de aanvaardbaarheid van onderdelen uit de aangiften inkomstenbelasting gedaan door [belanghebbende]. Dit onderzoek voeren we uit op grond van artikel 47 AWR. (…) Ook willen we nader onderzoek verrichten naar een derde vennootschap van [belanghebbende] [bedrijf 1] . (…) Ook dit onderzoek voeren we uit op grond van artikel 47 AWR.
Op dit moment hebben wij de volgende onderdelen van de aangiften benoemd die we aan een nader onderzoek willen onderwerpen:
Aangiften IB van [belanghebbende]:
- Onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aftrek hypotheek rente eigen woning over de jaren 2006 - heden;
- onderzoek naar de funding van het vermogen van [bedrijf 1] . en de gevolgen van de liquidatie van [bedrijf 1] . in 2010;
- onderzoek naar (verwerking van) de vanuit [bedrijf 1] . afkomstige dividendstroom;
[bedrijf 1] .:
- onderzoek naar de feitelijke vestigingsplaats (artikel 4 AWR).
We behouden ons het recht voor het onderzoek uit te breiden naar de andere vennootschappen van [belanghebbende], dan wel het aantal onderwerpen van onderzoek uit te breiden.”
In het kader van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur op 31 januari 2012 een bezoek gebracht aan het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende. Bij dat bezoek is door de gemachtigde aan de Inspecteur een map ter inzage verstrekt waarin zich (een deel van) de bij de brief van 19 december 2011 door de Inspecteur gevraagde stukken zouden bevinden. De Inspecteur heeft de gemachtigde verzocht kopieën van alle stukken uit deze map aan hem ter beschikking te stellen. De gemachtigde van belanghebbende heeft dit geweigerd. Kort daarna is van een aantal stukken uit de betreffende map alsnog een kopie aan de Inspecteur verstrekt, maar dus niet van alle stukken zoals de Inspecteur had verzocht.
Bij de inzageverstrekking van de betreffende map op 31 januari 2012 is door gemachtigde een overzicht verstrekt met als titel “Verstrekte gegevens tzv boekenonderzoek”. In dit overzicht is de volgorde van de bijlage als vermeld onder 2.1 gevolgd. Ten aanzien van de vragen die betrekking hadden op belanghebbende is daarbij het volgende aangegeven:
“1. Foundation document (zie tab 9 en 10)
(...)
5. Jaarrekeningen
Zie tab 5 en 4 tav de liquidatie.
6. Stand kapitaalrekening
Deze heeft een limited niet.
Voor dividenden zie tab 2.
(...)
8. Leningsovereenkomst
Zie tab 7.
(...)
10. Documents inzake liquidatie
Zie tab 4.
11. Opgave
Fiscale relevantie?
(…)”
Op 28 maart 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende, zijn gemachtigden en de Inspecteur. In het besprekingsverslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Tijdens het gesprek is [belanghebbende] naar zijn mening gevraagd met betrekking tot de thans nog niet overgelegde kopieën. [Belanghebbende] deelde mee dat de Belastingdienst de documenten reeds had ingezien bij [C] . [De Inspecteur] deelde mee dat deze documenten, opgevraagd op basis van art. 47 AWR, in omvang relatief beperkt zijn en dat de Belastingdienst van mening is dat deze documenten van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van [belanghebbende]. [De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde] derhalve gevraagd om deze documenten integraal te kopiëren en [aan hem] te overhandigen om reden dat alle partijen dan over dezelfde informatiepositie beschikken. (…)
Tot slot
Met [belanghebbende en zijn gemachtigde] is vervolgens afgesproken dat de vragen op het vragenlijstje nogmaals schriftelijk worden gesteld waarna belastingplichtige de gelegenheid krijgt om die ook schriftelijk van een reactie te voorzien.”
Bij brief van 30 maart 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over i) de oprichting van [bedrijf 1] , ii) de lening eigen woning, iii) de garanties [bedrijf 1] , iv) de rente en aflossing lening eigen woning, en v) de liquidatie van [bedrijf 1] . Tevens heeft de Inspecteur in deze brief verzocht om de in 2.2 bedoelde kopieën van stukken uit de map over te leggen.
Omdat niet alle gevraagde inlichtingen en stukken aan de Inspecteur zijn verstrekt, heeft de Inspecteur op 20 april 2012 een informatiebeschikking vastgesteld. In de informatiebeschikking is het volgende vermeld:
“In verband met het boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van uw aangiften inkomstenbelasting (hierna IB) over de jaren vanaf 2006 graag uw aandacht voor het volgende.
Zoals we u hebben verteld in ons gesprek op 28 maart 2012 hebben wij een dispuut met uw adviseurs (…) over een map met door [C] gemaakte kopieën. Deze kopieën waren op ons verzoek gemaakt. Deze map omvat stukken van u. U weet over welke map het gaat en welke stukken we bedoelen. Een aantal reeds gekopieerde stukken uit die map zijn ons door uw adviseurs niet verstrekt terwijl wij daarnaar wel meerdere keren hebben gevraagd omdat we menen dat die stukken van belang kunnen zijn voor uw eigen belastingheffing.
U bent immers 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] . Wij willen ons een beeld vormen van het doel wat u had met de oprichting van [bedrijf 1] . en welke rol u precies als aandeelhouder van de vennootschap heeft vervuld. De stukken kunnen van belang zijn voor de eveneens bij ons levende vraag hoe u precies het aandelenkapitaal van de vennootschap heeft volgestort (waar is dit vermogen van afkomstig?) en de vraag of [bedrijf 1] . daarmee de lening van [bedrijf 2] aan u heeft overgenomen dan wel heeft afgelost. Dit inzicht is mede van belang voor de beoordeling van de door u in uw aangiften IB afgetrokken rente lening eigen woning. Deze vraag speelt ook in 2009 en 2010, de periode waarin én de lening eigen woning is beëindigd én de vennootschap is geliquideerd. Deze twee gebeurtenissen sluiten niet op elkaar aan. De stukken kunnen van belang zijn voor de vraag of er op enig moment een situatie van een ter beschikkingstelling van vermogen aan [bedrijf 1] . heeft plaatsgevonden. Op grond van de artikelen 4.13 en 4.14 Wet IB is er wellicht sprake van een fictief rendement wat in uw aangiften IB verantwoord diende te worden. De stukken hebben we ook nodig om een antwoord te vinden op de vraag of u wellicht geen belastbaar inkomen heeft genoten uit [bedrijf 1] . uit hoofde van garantiestellingen. En wellicht geven de stukken zicht op werkzaamheden die u heeft verricht voor [bedrijf 1] . waarbij de vraag naar voren komt of u hiervoor geen beloning had moeten ontvangen.
In het gesprek op 28 maart 2012 hebben we ook u persoonlijk gevraagd deze map met (in ieder geval de nog niet aan ons verstrekte) kopieën ons alsnog ter beschikking te stellen. Ik begreep vandaag van [belanghebbendes gemachtigde] dat u na overleg met al uw adviseurs persisteert in het niet verstrekken van die kopieën. Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking nog steeds voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In dat geval verzoek ik u om de betreffende ontbrekende kopieën uit de map ons onverwijld ter beschikking te stellen.(…)”.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aangepast in die zin dat de gegevens die zien op de hypothecaire geldlening niet hoeven te worden verstrekt. De gevraagde informatie over de volgende drie punten moet volgens de Inspecteur nog worden verstrekt:
1. heeft belanghebbende inkomen genoten uit [bedrijf 1] . uit hoofde van garantstellingen (deed of assignments);
2. heeft belanghebbende werkzaamheden verricht en had hij daarvoor een beloning moeten ontvangen (gebruikelijk loon);
3. is sprake van een fictief rendement in de zin van artikel 4.13 en 4.14 Wet IB 2001.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
II. Is de informatiebeschikking terecht afgegeven? In het bijzonder is daarbij de vraag of de Inspecteur zijn bevoegdheden als bedoeld in artikel 47 en 49 van de AWR heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor deze zijn bedoeld.
III. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord, wat voor gevolgen moeten daaraan worden verbonden?
IV. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten van de verwijzingsprocedure?
Belanghebbende is van mening dat de eerste twee vragen ontkennend en de vierde vraag bevestigend moeten worden beantwoord. Op de derde vraag antwoordt belanghebbende dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende heeft op de zitting expliciet aangegeven niet langer het standpunt in te nemen dat bij gegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur, de zaak moet worden teruggewezen naar de Rechtbank.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en - naar het Hof begrijpt - tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep in die zin dat de informatiebeschikking niet langer betrekking heeft op het jaar 2008.