Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1569, 17/00612
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1569, 17/00612
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 april 2019
- Datum publicatie
- 26 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1569
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:821
- Zaaknummer
- 17/00612
Inhoudsindicatie
Artikel 52a AWR. Informatiebeschikking. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Inzage. Binnen de onderneming vinden veel contante betalingen en ontvangsten plaats, zonder dat op adequate wijze een kasboek wordt bijgehouden, en zijn onregelmatigheden in verhuuradministratie geconstateerd. Informatiebeschikking terecht omdat Vof niet heeft voldaan aan verplichting van artikel 52 AWR. Vennoot draagt verantwoordelijkheid voor deze verplichting. Partiële vernietiging omdat Inspecteur in informatiebeschikking verwijst naar vermogensvergelijkingen die niet in het geding zijn gebracht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00612
Uitspraak op het hoger beroep van
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2017, nummer BRE 16/4320 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 2 december 2015 is aan belanghebbende voor het jaar 2013 een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 2 juni 2016, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , advocaat te [plaats] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
Als getuige is verschenen en gehoord, mevrouw [getuige] .
De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende en zijn twee zonen waren gedurende het jaar 2011 de vennoten van [C] V.O.F. (de Vof). De bedrijfsactiviteiten van de Vof bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. De onderneming is gevestigd op het adres [adres] te [plaats] . Van de winst van de Vof is in het onderhavige jaar 40 procent voor belanghebbende en 30 procent voor elk van de beide zonen. De Vof is inmiddels ontbonden.
Op 1 oktober 2014 heeft bij belanghebbende een huiszoeking plaatsgevonden. Tijdens deze huiszoeking is in de woning van belanghebbende een bedrag van € 253.337,61 aangetroffen en in beslag genomen.
De Inspecteur heeft bij brief, gedagtekend van 10 november 2014, een boekenonderzoek aangekondigd. Het boekenonderzoek is gestart op 3 december 2014. In het concept-controlerapport van 2 december 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“3.3 Kasadministratie
De kasadministratie valt onder verantwoordelijkheid van de heer [B] . Tijdens de controle is vastgesteld dat er binnen de onderneming een omvangrijke stroom contant geld omgaat zonder dat hiervoor een kasboek wordt bijgehouden. Dit is, gezien de aard van de onderneming en het aantal kasmutaties, vereist dat belastingplichtige dagelijks een gedegen kasadministratie bijhoudt en ook regelmatig controleert. (...). De kasbescheiden die er waren worden pas veel later ingeboekt door de adviseur. Hieruit blijkt dat contante uitgaven niet op juiste data geboekt kunnen zijn. Hierdoor geeft de kasadministratie geen getrouw beeld weer van het aanwezige kasgeld op een bepaald moment. Uit deze kasadministratie blijkt ook dat er in de periode 01-01-2011 t/m 31-12-2013, nooit een kasverschil is geconstateerd. Hieruit blijkt ook dat er geen enkele vorm van controle op de kasadministratie is geweest. Het kassaldo is verder ook een administratief boeksaldo in plaats van het saldo van het werkelijk aanwezige kasgeld. In 2013 worden alle bedragen zelfs op de laatste dag van de maand geboekt. (...)
Huuropbrengsten auto's
Er worden auto's verhuurd aan derden, uit de administratie blijkt ook dat deze auto's gebruikt/ verhuurd worden op tijdstippen waarvoor er in de administratie geen (omzet) factuur is terug te vinden. Er worden boetes betaald voor auto's terwijl er geen huur opbrengst van deze auto's zijn. Kilometerstanden, vermeldt op aanwezige huurcontracten sluiten niet op elkaar aan. Gezien het feit dat er door de onderneming geen sluitende verhuuradministratie is bijgehouden is het waarschijnlijk dat de daadwerkelijke huurontvangsten niet volledig verantwoord zijn.”
Aan belanghebbende is de in onderdeel 1.1 vermelde informatiebeschikking gegeven, waartegen zonder succes bezwaar is gemaakt.
Belanghebbende is op 8 april 2016 in de gelegenheid gesteld de bezwaardossiers in te zien en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Op die dag is belanghebbende ook gehoord. De Inspecteur heeft op 2 juni 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de informatiebeschikking in de juiste fase gegeven?
2. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
3. Heeft de Inspecteur het inzagerecht geschonden?
4. Heeft de Inspecteur ten onrechte wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van
artikel 52 van de AWR een informatiebeschikking gegeven?
Belanghebbende is van mening dat vraag 2 ontkennend en de vragen 1, 3 en 4 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor dat wat hieraan tijdens de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.