Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:163, 17/00839 en 17/00840
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:163, 17/00839 en 17/00840
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 januari 2019
- Datum publicatie
- 20 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:163
- Zaaknummer
- 17/00839 en 17/00840
Inhoudsindicatie
Inkomen uit sparen en beleggen ook voor toepassing van belastingverdrag met Oostenrijk een belasting naar het inkomen. Forfaitair bepaald inkomen uit onroerende zaken minus forfaitair bepaalde rente op schulden vormt bestanddeel van inkomen. Bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde terecht in aanmerking genomen. Niet aannemelijk dat sprake is van een onderneming en niet aannemelijk dat de woning tot een ondernemingsvermogen behoort. Geen opgewekt vertrouwen. Geen strijd met artikel 1 EP. Belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd omdat geen sprake is van een bron van inkomen
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00839 en 17/00840
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] (Oostenrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 oktober 2017, nummers BRE 16/4182 t/m 16/4184, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende belastingaanslagen opgelegd.
Voor het jaar 2009 is een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.184 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.921. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 75.
Voor het jaar 2010 is de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.265 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.055 (hierna ook: de aanslag 2010). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 254.
Voor het jaar 2012 is de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.745 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.880 (hierna ook: de aanslag 2012). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 83.
Na tegen de onder 1.1 vermelde aanslagen en heffingsrentebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar elk van de aanslagen verminderd, als volgt.
De voor het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.686 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.921. De heffingsrente is verminderd tot nihil.
De voor het jaar 2010 opgelegde aanslag is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.417 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.055. Heffingsrente wordt vergoed tot een bedrag van € 347.
De voor het jaar 2012 opgelegde aanslag is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.453 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.880. Heffingsrente wordt vergoed tot een bedrag van € 44.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen betreffende de jaren 2010 en 2012 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende twee maal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB 2009 niet-ontvankelijk verklaard, de overige beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de aanslagen IB 2010 en 2012 vernietigd, de aanslag IB 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.670 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.693 met handhaving van de overige elementen, het bedrag aan heffingsrente dienovereenkomstig gewijzigd, de aanslag IB 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.914 met handhaving van de overige elementen, het bedrag aan belastingrente dienovereenkomstig gewijzigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht in de zaken 16/4183 en 16/4184 van tweemaal € 46 aan deze vergoedt.
Tegen de uitspraken die betrekking hebben op de voor de jaren 2010 en 2012 opgelegde aanslagen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende één maal een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woont sinds 24 november 2009 in Oostenrijk.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] 1 te [plaats 2] (hierna: de woning). Op het perceel van de woning worden op kleine schaal agrarische activiteiten verricht waarvan de feitelijke werkzaamheden zijn uitbesteed aan een loonbedrijf. Daarnaast houdt belanghebbende zich vanaf 1 maart 2012 door middel van zijn bedrijf [bedrijf] bezig met advieswerkzaamheden op het gebied van nucleaire veiligheid. Als formeel vestigingsadres van dit bedrijf wordt het adres van de woning gebruikt.
In zijn reactie op de brief van de Inspecteur van 19 april 2013 heeft belanghebbende het volgende vermeld over zijn agrarische activiteiten:
‘1. Landbouwbedrijf. Inzake het landbouwbedrijf zijn destijds afspraken gemaakt met de
belastingsdienst (toen nog kantoor [plaats 3] ), die zich in uw dossier bevinden. Ik verzoek u
daarvan kennis te nemen. Kort samengevat betekenen deze dat ik voor de aangifte
inkomstenbelasting (IB) de inkomsten niet aan hoef te geven en de uitgaven niet kan
aftrekken. Ook is geen bedrijfsvermogen aanwezig, zodat ik ook geen balans hoef op te
stellen. De reden is, als ik mij goed herinner, de kleinschaligheid van het bedrijf, waardoor ook gemakkelijk negatieve inkomsten ontstaan. In deze situatie is sindsdien geen verandering gekomen.
Het bedrijf is geregistreerd bij het Ministerie van EL&I, Dienst Regelingen, onder
relatienummer [nummer 1] . Ik ben verplicht ieder jaar opgave te doen van de zgn.
landbouwtelling (‘Gecombineerde Opgave’), zie bijlage. Ik zend tevens een factuur mee inzake genoten inkomsten uit het landbouwbedrijf in 2010 (aan mijn oude adres, per fax ontvangen op mijn adres in [plaats 2] ). Deze bevestigt tevens de kleinschaligheid van de onderneming.’
In het kader van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van de woning voor het jaar 2010 vastgestelde op € 313.000 en voor het jaar 2012 vastgesteld op € 294.000.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift voor het jaar 2012 ten aanzien van advieswerkzaamheden op het gebied van nucleaire veiligheid het volgende vermeld.
‘Op het betrokken adres is sinds 1 maart 2012 een raadgevend ingenieursbedrijf gevestigd, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel te Breda, onder nummer [nummer 2] (…). De reden is dat ik via mijn bureau gevestigd te [plaats 1] een opdracht uit Canada heb verkregen, echter onder de voorwaarde dat de opdrachtnemer in een NATO-land was gevestigd. Het contract met de Canadese opdrachtgever is bijgevoegd. Gezien de hoge kosten die moesten worden gemaakt voor de bedrijfsvestiging is geen nettowinst behaald, en deze dus niet in de aangifte verwerkt.’
In reactie op de brief van de Inspecteur van 6 oktober 2015, heeft belanghebbende het volgende opgemerkt:
‘Ik heb in 2012 (om precies te zijn: op 7 maart) een nevenvestiging van mijn activiteiten in het pand [plaats 2] gevestigd en geregistreerd bij de Kamer van Koophandel bij u in [plaats 4] . De reden was een verzoek van de Canadese overheid om een cursus te geven voor hun staf over ongevalsbeheersing van kerncentrales, en dat mocht alleen vanuit een NATO-land. Aangezien Oostenrijk geen lid is van de NATO moest ik dus weer terugvallen op mijn ‘thuisland’. De cursus duurde slechts twee dagen en heeft nauwelijks rendement gebracht (ik had twee dure mededocenten, een uit USA en een uit Kroatië). Meer werk is in het vooruitzicht gesteld, en kon later worden gerealiseerd. Dit is in de aangifte van 2013 verwerkt (…).’
In de brief van de Inspecteur van 6 februari 2018 is het volgende vermeld:
‘Vanaf het moment dat ueen onroerende zaak,, als gevolg van een zakelijke etikettering van een in Nederland gelegen onroerende zaak, (gedeeltelijk) ophoudt belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland te genieten zal een tijdsevenredige herleiding van het inkomen uit sparen en beleggen, plaatsvinden op grond van artikel 7.7 lid 4 Wet inkomstenbelasting 2001. Deze herleiding houdt in dat over het tijdvak waarin een pand geheel of gedeeltelijk als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd er geen inkomen uit sparen en beleggen (over dat deel) in aanmerking wordt genomen.
Dit standpunt ziet slechts toe op het verstrekken van algemene informatie met betrekking tot de wet- en regelgeving. Op grond van deze brief kan geen enkel vertrouwen worden ontleend met betrekking tot de woonplaats, de etikettering van de onroerende zaak of de vraag of sprake is van een vaste inrichting in Nederland.’
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Verzet het op 1 september 1970 met Oostenrijk gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: het belastingverdrag met Oostenrijk) zich tegen een heffing over andere dan de werkelijk inkomsten ter zake van de woning?
2. Is bij de vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2010 ten onrechte de waarde van de woning in aanmerking genomen zoals deze in het kader van de Wet waardering onroerende zaak voor het jaar 2010 is vastgesteld (hierna: de WOZ-waarde)?
3. Heeft de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de heffing in box 3 ter zake van de woning tijdsevenredig moet worden herzien?
4. Is de regeling van artikel 5.2 van de Wet IB 2001 voor de jaren 2010 en 2012 in strijd met artikel 1 EP bij het EVRM, omdat een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) op het individuele niveau van belanghebbende ontbreekt?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.818 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.240 en tot vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.745 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.000. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 en tot vermindering van de aanslag 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.453 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.914.