Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1680, 18/00190
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1680, 18/00190
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 mei 2019
- Datum publicatie
- 16 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1680
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:2025, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:65
- Zaaknummer
- 18/00190
Inhoudsindicatie
Artikel 3.30a Wet IB 2001, afschrijving tot bodemwaarde. Zijn de mestsilo, het strooiselhok, de erfverharding en de plaat/sleufsilo’s aanhorigheden in de zin van artikel 3.30a, lid 2, van de Wet IB 2001?
Het Hof volgt het standpunt van de Inspecteur dat voor de term aanhorigheden beslissend is of de bouwwerken ‘behoren bij, in gebruik zijn bij en dienstbaar zijn aan’ het gebouw. Daarbij kunnen naar het oordeel van het Hof de bouwwerken niet los worden gezien van het bedrijfsproces van belanghebbende, in die zin dat beoordeling of een bouwwerk als aanhorigheid kwalificeert, moet plaatsvinden in het licht van het gebruik dat van de stallen en andere bedrijfsgebouwen wordt gemaakt, en wel in dit geval het gebruik binnen een melkveehouderij en opfokbedrijf. Ook de erfverharding behoort bij de gebouwen, is daarbij in gebruik en is daaraan dienst. De bouwwerken kwalificeren alle als aanhorigheden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00190
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2018, nummer BRE 17/2139 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.967 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.46.01). Tegelijkertijd is bij beschikking belastingrente van € 2 in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraken van de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.602 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.967 en is de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft voor dat beroep van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 126.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en als gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] B.V., alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Tijdens deze zitting is het hoger beroep gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de echtgenoot van belanghebbende, bij het Hof geregistreerd onder nummer 18/00191.
Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft, zonder bezwaar van de wederpartij, aan het Hof een kleurenkopie van een gedingstuk overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende drijft met haar echtgenoot vanaf 1 januari 2011 een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het houden van melkvee en opfok van jongvee. Bij de winstverdeling is een aandeel van 10% voor belanghebbende en 90% voor haar echtgenoot overeengekomen.
Tot het ondernemingsvermogen behoren onder meer een perceel grond, woning, schuur, loods, jongveestal, ligboxenstal, een (houten) mestsilo, strooiselhok, twee stierenstallen, erfverharding en plaat/sleufsilo’s.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.520.
Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2014 heeft [inspecteur 2] namens de Inspecteur op 23 september 2015 een plaatselijke opname verricht bij belanghebbende. Van die plaatselijke opname is een verslag opgesteld. Dat verslag is ook voorzien van (lucht)foto’s van de situatie ter plaatse. De luchtfoto’s zijn van een toelichting voorzien. In het verslag is het volgende opgenomen (voor zover van belang):
‘Korte beschrijving van de situatie
(…)
Pal achter de uitbreiding van de ligboxenstal staat de mestsilo. Naast de mestsilo staat nog een strooiselhok. Tussen de gebouwen ligt de erfverharding.
Sleufsilo’s / voerplaten
Direct naast de oude jongveestal ligt de oudste sleufsilo. Aanvankelijk had deze sleufsilo lage keerwanden en is voorzien van een asfalt verharding (624 m2). De lage keerwanden zijn vervangen door (2,5m) hoge keerwanden en de asfaltverharding is ter plaatse bijgewerkt. De lage keerwanden zijn geplaatst bij een andere sleufsilo (468 m2). Daartussen liggen twee voerplaten (2x 416 m2).
De silo’s / platen kunnen aan twee zijden worden gevuld. Het ingekuilde voer (maïs / gras) kan voor alle dieren worden gebruikt, de kwaliteit van het voer bepaalt aan welke dieren (melkkoeien of jongvee) het wordt gevoerd.
Mestsilo
Wanneer de mestputten onder de ligboxenstal, oude jongveestal en de stierenstallen vol zitten wordt de mest overgepompt in de mestsilo. De mestsilo heeft hiervoor een innamepunt van waaruit het de mestsilo wordt ingepompt. Vanuit de mestput van de ligboxenstal wordt een flexibele leiding met pomp gelegd naar het innamepunt van de mestsilo. Wanneer de mestputten van de jongveestal of stierenstallen vol zit wordt een flexibele leiding met pomp gelegd naar een tweede innamepunt achter deze stallen. Vanaf dit tweede innamepunt loopt een ondergrondse leiding langs de rand van de agrarische bouwkavel naar het inname punt bij de mestsilo.’
De sleufsilo’s/voerplaten zijn vanaf de weg toegankelijk. De erfverharding dient als toegangsweg naar het achterland en als verbinding tussen de verschillende gebouwen en bouwwerken.
Bij de aanslagregeling is de Inspecteur van de ingediende aangifte IB/PVV 2014 afgeweken. Daarbij zijn de afschrijvingskosten met betrekking tot het strooiselhok, de erfverharding en de plaat/sleufsilo gecorrigeerd omdat de bodemwaarde als bedoeld in artikel 3.30a van de Wet IB 2001 is bereikt.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2014 verminderd (zie 1.2) omdat belanghebbende in de bezwaarfase nog extra afschrijvingskosten met betrekking tot de mestsilo heeft aangevoerd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de mestsilo, het strooiselhok, de erfverharding en de plaat/sleufsilo’s aanhorigheden zijn in de zin van artikel 3.30a, lid 2, van de Wet IB 2001.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot
een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.477 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.967.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.