Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1753, 18/00137
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1753, 18/00137
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 april 2019
- Datum publicatie
- 4 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1753
- Zaaknummer
- 18/00137
Inhoudsindicatie
Artikel 14, lid 2 WBR. De onroerende zaak wordt ten tijde van de verkrijging niet als woning aangemerkt. Het tarief van 6 percent aan overdrachtsbelasting is van toepassing.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00137
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 januari 2018, nummer BRE 16/9206 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te melden voldoening op aangifte.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) te [woonplaats] . De volgens aangifte verschuldigde belasting ten bedrage van € 7.488 is op 14 oktober 2016 voldaan. Tegen deze voldoening heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 18 november 2016 besloten niet aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet te komen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en teruggave verleend van € 4.992, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.3.Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2019 in ’s-Hertogenbosch. Beide partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Bij notariële akte van [datum 1] 2016 is aan belanghebbende het recht van eigendom van de onroerende zaak overgedragen, zijnde het appartementsrecht omvattende het uitsluitend gebruik van de woning op de eerste verdieping, alsmede de berging en de meterkast op de begane grond, plaatselijk bekend [adres] te [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [--] nummer [nummer] (hierna: de onroerende zaak). De koopovereenkomst ter zake is gesloten op [datum 2] 2016.
Ter zake van deze verkrijging heeft belanghebbende over een bedrag van € 124.800 naar het tarief van 6 procent overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft € 7.488 betaald.
Het registergoed waarin het appartementsrecht is gevestigd, is in 1483 gebouwd en jarenlang in gebruik geweest als [klooster] . Vanaf 1864 tot 1983 was in het complex de [A] [woonplaats] gevestigd. In de periode 1983 tot 1993 was er sprake van leegstand. Gedurende de jaren 1993 tot 1995 is het complex verbouwd tot een theater. In de jaren 1995 tot 2014 is het complex in gebruik geweest bij het [B] ( [B] ). Vanaf 2014 stond het complex leeg in afwachting van verkoop.
De verkoper heeft bij de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd om het complex te mogen verbouwen tot 22 appartementen te gebruiken als woningen. Op [datum 3] 2015 is de omgevingsvergunning gepubliceerd. Zes weken later is deze onherroepelijk geworden.
Op het moment van verkrijging door belanghebbende zijn onder meer de volgende in de koopovereenkomst omschreven verbouwingswerkzaamheden door of namens de verkoper uitgevoerd: De oorspronkelijke binneninrichting is gesloopt. De scheidingswanden en de eigen voordeur zijn geplaatst waardoor het appartement is afgescheiden van de rest van het complex. Er is een nieuwe meterkast voor het appartement geïnstalleerd in de centrale hal op de begane grond bij de voordeur. De aansluitingen voor de nutsvoorzieningen zijn doorgetrokken tot in het appartement en zijn in een kast bij de voordeur afgedopt. Op het moment van verkrijging moesten in het appartement nog binnenwanden worden geplaatst en de leidingen moesten nog worden doorgetrokken naar de plaats van bestemming.
Na de levering rust op belanghebbende de verplichting om uiterlijk op 31 december 2016 de onroerende zaak voor bewoning bestemd te maken. Belanghebbende heeft de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
̶ - -de plaatsing van binnenwanden waardoor verschillende ruimten zijn gecreëerd;
̶ - alle leidingen van de meterkast doorgetrokken naar alle gecreëerde ruimten;
̶ - de afwerking van de muren,
̶ - de plaatsing van sanitaire voorzieningen, de plaatsing van een keuken.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging diende te worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr) en daarom het tarief van 2 percent aan overdrachtsbelasting van toepassing is.
De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.