Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2136, 18/00356

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2136, 18/00356

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 juni 2019
Datum publicatie
18 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2136
Formele relaties
Zaaknummer
18/00356

Inhoudsindicatie

Na het sluiten van het onderzoek verzoekt belanghebbende een specificatie van de werkelijke proceskosten te mogen overleggen en zendt de Inspecteur informatie over het verzoek om bezwaarkostenvergoeding. Geen heropening onderzoek. Na het instellen van beroep heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag ambtshalve verminderd tot nihil. Er is dan ter zake van de navorderingsaanslag geen geschil meer en aan behandeling van alle door belanghebbende aangevoerde grieven over de materiële belastingheffing inzake de navorderingsaanslag komt het Hof niet meer toe.

De Rechtbank heeft het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Aan belanghebbende wordt een kostenvergoeding voor bezwaar en (hoger) beroep verleend volgens het forfaitaire stelsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00356

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 7 juni 2018, nummer BRE 18/1578, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 21 oktober 2017 voor het jaar 2011, onder aanslagnummer [aanslagnummer] H17.01, een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.561 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 75.484 en daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) tot een bedrag van € 3.860. Het, tijdig, daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak van 8 februari 2018 ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is, bij brief van 7 maart 2018, van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Bij beschikking van 10 april 2018 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd, in die zin dat bij belanghebbende voor het jaar 2011 geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen (hierna: beschikking van 10 april 2018).

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij twee geschriften, onder bijvoeging van bijlagen, met dagtekening 8 augustus 2018 respectievelijk 16 augustus 2018 een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft het Hof meegedeeld af te zien van het indienen van een conclusie van dupliek.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting bij brief van 30 april 2019 nadere stukken ingediend, waaronder een pleitnota. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Op een telefonisch door de griffier van het Hof gedaan verzoek heeft de Inspecteur bij brief van 3 mei 2019 verstrekt het aanslagbiljet van de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde primitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en van de navorderingsaanslag en de beschikking van 10 april 2018. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .

1.9.

Zonder bezwaar van partijen heeft het Hof geacht dat de pleitnota van belanghebbende ter zitting is voorgedragen. De Inspecteur heeft geen bezwaar ingebracht tegen overlegging van de elf bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.10.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.12.

Op 13 mei 2019 zijn bij het Hof een brief van belanghebbende en van de Inspecteur binnengekomen. Belanghebbende beklaagt zich in haar brief over tekortkomingen in de door de Inspecteur verstrekte gedingstukken en verzoekt alsnog een specificatie van de werkelijke proceskosten te mogen overleggen. De Inspecteur geeft in zijn brief informatie over het verzoek om bezwaarkostenvergoeding en voegt het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift bij. Het Hof beschouwt beide brieven als een verzoek tot heropening van het onderzoek en wijst deze verzoeken op de hierna onder 4.1. vermelde gronden af.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1957 en gehuwd. Aan haar echtgenoot zijn over het jaar 2011 een aanslag en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd waarbij in het jaar 2011 genoten inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen. Bedoelde aan haar echtgenoot opgelegde navorderingsaanslag betrof een door de Inspecteur aangebrachte correctie van het inkomen uit aanmerkelijk belang voor een bedrag van € 150.968. Tegen voornoemde aan haar echtgenoot opgelegde aanslag en navorderingsaanslag is bezwaar ingediend en zijn gerechtelijke procedures ingesteld.

2.2.

Hangende de hoger beroepsprocedures van belanghebbendes echtgenoot heeft de Inspecteur, tot behoud van rechten, aan belanghebbende de navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de door de Inspecteur voorgestane correctie van € 150.968 voor de helft, is € 75.484, als inkomen uit aanmerkelijk belang bij belanghebbende in de belastingheffing is betrokken.

De navorderingsaanslag is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 22.731 (inclusief heffingsrente).

2.3.

Tegen de navorderingsaanslag heeft belanghebbende bezwaar ingediend en in dat verband is belanghebbende gehoord. De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.4.

In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, onder het kopje Varia, vermeld, dat hij van de gelegenheid gebruik maakt “om nogmaals onder de aandacht te brengen dat de Belastingdienst, indien het Hof ten gunste van de Belastingdienst beslist in de lopende procedure aangaande de navordering van [haar echtgenoot; Hof], de aanslag welke aan [belanghebbende; Hof] is opgelegd ambtshalve zal verminderen”.

2.5.

Bij uitspraak van 15 maart 2018, kenmerk 16/03829, heeft het Hof de aan haar echtgenoot opgelegde navorderingsaanslag vernietigd, omdat niet was voldaan aan de in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde eisen.

2.6.

Naar aanleiding van voornoemde Hofuitspraak heeft de Inspecteur, hangende het beroep tegen de navorderingsaanslag, bij beschikking van 10 april 2018 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsverminderd met het daarop te betalen bedrag van € 22.731.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I Heeft de Rechtbank terecht het beroep over de vraag of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld, ongegrond verklaard?

II Komt aan belanghebbende een vergoeding van bezwaar- en proceskosten toe?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is van mening dat in verband met de ambtshalve verleende vermindering van de navorderingsaanslag belanghebbende geen belang meer heeft bij de gerechtelijke procedures en dat belanghebbende geen kostenvergoeding toekomt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, alsmede van de navorderingsaanslag en vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing