Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2319, 18/00361

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2319, 18/00361

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 juni 2019
Datum publicatie
23 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2319
Formele relaties
Zaaknummer
18/00361

Inhoudsindicatie

Verloop bezwaarprocedure. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende onterecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de beslissing geen (invorderings)rente te vergoeden. In beroep kent de Rechtbank geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe wegens gebrek aan belang omdat de heffingsambtenaar inmiddels tegemoet is gekomen aan het bezwaar door vaststelling van de (invorderings)rentevergoeding van € 0,10. Omdat belanghebbende onterecht niet-ontvankelijk is verklaard, had de Rechtbank ook voor de bezwaarfase een vergoeding van verletkosten moeten toekennen. Belanghebbende heeft zijn uurtarief niet voldoende onderbouwd, waardoor de vergoeding op basis van het minimumtarief wordt bepaald.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00361

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 22 mei 2018, nummer SHE 17/2105 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel te Boxtel,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de niet-ontvankelijkheid van het hierna vermelde bezwaar en de beslissing omtrent de vergoeding van kosten van de bezwaar- en beroepsfase.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het jaar 2015 een aanslag Watersysteemheffing ongebouwd en/of gebouwd (de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 62,62. Deze aanslag is bij besluit van 8 april 2017 met € 1,56 verminderd en bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is een verzoek tot (invorderings)rentevergoeding afgewezen. Belanghebbende heeft per brief, gedateerd op 19 mei 2017, bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij brief van 12 juli 2017 zijn deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.

Belanghebbende is tegen deze beslissing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten, in de vorm van reis- en verletkosten tot een bedrag van € 109,90 en vergoeding van het griffierecht.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met deze uitspraak in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was op 1 januari 2015 eigenaar van [adres] te [plaats] (het object). De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende op 31 maart 2015 de aanslag opgelegd over het belastingjaar 2015 naar een bedrag van € 62,62. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende op 12 mei 2015 bezwaar gemaakt onder gelijktijdig verzoek om uitstel van betaling. Dit bezwaar is op 25 juli 2015 ongegrond verklaard.

2.2.

Naar aanleiding van een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven van 25 januari 2017 is de eerder vastgestelde WOZ-waarde van het object over het belastingjaar 2015 verlaagd.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 maart 2017 verzocht om de aanslag aan te passen naar aanleiding van de verlaging van de WOZ-waarde en tevens verzocht om een rentevergoeding te verstrekken. Bij brief van 30 maart 2017 heeft belanghebbende aan de Heffingsambtenaar bericht dat hij een bedrag van € 1,56 ter zake van aanslagnummer 01 5 01 38554751 heeft ontvangen, en verzocht om dit bedrag binnen twee weken toe te lichten.

2.4.

Bij besluit van 8 april 2017 heeft de Heffingsambtenaar de aanslag met € 1,56 verminderd. Tevens is bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum het verzoek van belanghebbende om een rentevergoeding afgewezen.

2.5.

Belanghebbende heeft per fax op 19 mei 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen beide besluiten van 8 april 2017. Op 29 juni 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en verweerder, waarbij afschriften van de bezwaarschriften zijn overhandigd. De Heffingsambtenaar heeft per brief van 12 juli 2017 deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In dezelfde brief is de Heffingsambtenaar ingegaan op de gronden uit het bezwaarschrift van belanghebbende en staat vermeld dat de Heffingsambtenaar ambtshalve beslist om aan belanghebbende alsnog een rentevergoeding van € 0,06 toe te kennen. Naar aanleiding van deze brief heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Op 21 november 2017 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende een gecorrigeerde rentebeschikking gestuurd waarin een rentevergoeding van € 0,10 wordt toegekend.

2.6.

De Rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep aangezien hij niet langer een belang heeft bij het beroep omdat er reeds geheel tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren. In dat kader is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend voor het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank, in de vorm van een reiskostenvergoeding en verletkosten. De verletkosten zijn daarbij bepaald aan de hand van een uurtarief van € 7.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?

2. Heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase?

3. Dient het uurtarief voor verletkosten op een hoger bedrag bepaald te worden dan door de Rechtbank is vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vergoeding van de overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te bepalen kosten voor de behandeling in bezwaar en beroep tegen een uurtarief van € 81. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing