Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2450, 17/00288
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2450, 17/00288
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juli 2019
- Datum publicatie
- 25 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:2450
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:1658, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00288
Inhoudsindicatie
Uitzendkrachten kunnen zich via belanghebbende (als werkgever) middels een model-volmacht aanmelden bij een zorgverzekeraar voor het afsluiten van een zorgverzekering. Belanghebbende houdt de premie in op het nettoloon van de uitzendkracht en betaalt deze premie verminderd met een collectiviteitskorting door aan de zorgverzekeraar. De uitzendkrachten zijn er niet van op de hoogte dat belanghebbende de premie niet geheel doorbetaalt aan de zorgverzekeraar en de zorgverzekeraar is er niet van op de hoogte dat belanghebbende de korting behoudt en niet ten goede laat komen van de uitzendkrachten. Het Hof is van oordeel dat het bedrag van de korting een vergoeding is voor een dienst en dat op de korting niet de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB 1968 van toepassing is.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00288
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. en [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 maart 2017, nummer BRE 16/2572 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag [aanslagnummer] F.01.0502) in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 948. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikking een verzuimboete opgelegd van € 94. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de verzuimboete gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete alsmede de boetebeschikking vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 334 aan belanghebbende te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van [B] en [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Partijen hebben te dezer zitting pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Partijen hebben nadien stukken gewisseld, die door tussenkomst van de griffier zijn overgelegd aan de wederpartij.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 5 juli 2018 was samengesteld uit mr drs P. Fortuin, mr drs T.A. Gladpootjes en mr L.B.M. Klein Tank, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr drs P. Fortuin, mr drs T.A. Gladpootjes en mr drs M.M. de Werd, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 5 juli 2018. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968), die in de periode van de naheffingsaanslag bestaat uit de besloten vennootschappen [A BV] en [X] B.V. (hierna: [X] ).
[X] heeft uitzendkrachten in dienst. Uitzendkrachten hebben de mogelijkheid om zich via [X] aan te melden bij een zorgverzekeraar ( [zorgverzekeraar] ). [X] meldt, na daartoe door de uitzendkracht volgens een model-volmacht te zijn gemachtigd, in dat geval de uitzendkracht aan bij de zorgverzekeraar voor het afsluiten van de zorgverzekering. Na aanmelding van de uitzendkracht bij de zorgverzekeraar komt een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand tussen de uitzendkracht en de zorgverzekeraar. [X] wordt door de uitzendkracht gemachtigd om de verschuldigde zorgverzekeringspremie (hierna: de premie) zoals in de polis staat vermeld op het nettoloon in te houden. [X] betaalt namens de uitzendkracht premies door aan de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar biedt een collectiviteitskorting. Deze korting wordt door [X] in mindering gebracht op de op het nettoloon ingehouden zorgverzekeringspremie. [X] betaalt aan de zorgverzekeraar dus de op het nettoloon van de werknemer ingehouden zorgverzekeringspremie verminderd met de collectiviteitskorting.
Artikel 18 van de Zorgverzekeringswet luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1 De zorgverzekeraar kan met een werkgever overeenkomen dat hij een geldelijk voordeel verstrekt indien diens werknemers, voormalige werknemers of hun gezinsleden verzekerd worden op basis van een in die overeenkomst aan te wijzen modelovereenkomst.
2 Het voordeel bedraagt, per persoon die op basis van de desbetreffende modelovereenkomst verzekerd wordt, niet meer dan 10% van de grondslag van de bij die modelovereenkomst behorende premie.
3 In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste bepaald:
a. de hoogte van het voordeel, waarbij die hoogte mag variëren al naar gelang het aantal volgens de desbetreffende modelovereenkomst verzekerde personen;
b. de verdeling van het voordeel over de werkgever en de volgens de desbetreffende modelovereenkomst verzekerde personen.
4 Indien het voordeel of een deel daarvan aan de verzekeringnemer wordt verstrekt, geschiedt dit in de vorm van een korting op de grondslag van de premie. (…)’.
Artikel 18 van de Zorgverzekeringswet is tot stand gekomen na een amendement van de leden van de Tweede Kamer Schippers, Bakker en Omtzigt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 763, nr. 67). Dit amendement is toegelicht als volgt:
‘Een ander nadeel [Hof: van de voorgestelde wettekst] is dat de collectiviteitkorting op grond van het huidige artikel 18 slechts aan de verzekeringnemer kan toekomen. Indien een werkgever derhalve voor zijn werknemers een begunstigingscontract heeft afgesproken (inhoudende dat zijn werknemers een korting krijgen als zij zich op grond van een bepaalde modelovereenkomst verzekeren) mag de verzekeraar niet een deel van het voordeel aan de werkgever doen toekomen. Oók niet indien die werkgever bijvoorbeeld bepaalde werkzaamheden van zijn verzekeraar voor zijn rekening zou nemen. Hiermee vervalt een belangrijke prikkel voor de werkgever om zich in te spannen voor het sluiten van een contract voor zijn werknemers. Het hier voorgestelde artikel 18 zal naar verwachting tot meer contracten voor collectieven van verzekerden en daarmee tot een doelmatiger zorginkoop leiden. Het eerste lid bepaalt dat een zorgverzekeraar met een werkgever kan afspreken dat hij een geldvoordeel verleent indien zijn werknemers verzekerd zijn volgens een bepaald zorgverzekeringmodel. Het voorstel maakt zowel voordelen bij begunstigingscontracten (de werkgever bedingt bij de zorgverzekeraar een korting indien zijn werknemers zich volgens een bepaald model verzekeren) als bij collectieve contracten (de werkgever verzekert zijn werknemers en is dus de verzekeringnemer; naar verwachting zal dit niet zo vaak voorkomen) mogelijk. In geval van een begunstigingscontract kan het voordeel worden toegekend aan de werknemers of de werkgever (of aan beide); in het geval van een collectief contract alleen aan de werkgever (hij is immers de enige verzekeringnemer, en derhalve de enige die de premie betaalt. Het voordeel kan hij natuurlijk wel al dan niet gedeeltelijk via het loon teruggeven). De hoogte van het geldelijke voordeel is niet nader bepaald en mag dus afhangen van de vraag in welke mate extra doelmatige inkoopcontracten gesloten worden, administratieve, incasso en beheerslasten voordelen en van de werkzaamheden die de werkgever voor zijn rekening neemt.’.
Artikel 44a van de ‘Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten’ luidt als volgt:
‘Inhoudingen op het uit te betalen loon betreffende uitzendkrachten niet permanent woonachtig in Nederland
(…)
4. Kosten van de activiteiten die de uitzendonderneming verricht vanwege de sociale begeleiding en de daarbij behorende administratie van de uitzendkracht, met betrekking tot zijn werk en verblijf in Nederland, mogen niet worden ingehouden op het loon.’.
[X] heeft met [D] N.V. en [E] N.V., h.o.d.n. [zorgverzekeraar] , een ‘collectief contract (aanvullende) zorgverzekering’ gesloten. In bijlage 1 bij deze overeenkomst is in artikel 1, ‘Collectiviteitskorting’ bepaald dat een werknemer recht heeft op een korting op de premiegrondslag van de [zorgverzekeraar] Basisverzekering zonder een vrijwillig gekozen eigen risico. In artikel 3 van dit contract is bepaald dat de werknemers of [X] hiervan kunnen profiteren.
Werknemers kunnen met behulp van een machtigingsformulier [X] machtigen om voor hen een zorgverzekering te sluiten met [zorgverzekeraar] , de premie tijdig aan [zorgverzekeraar] te voldoen en de premie te verrekenen met het loon.
De werknemers zijn er niet van op de hoogte dat [X] de op hun nettoloon ingehouden zorgverzekeringspremie niet geheel doorbetaalt aan de zorgverzekeraar.
De zorgverzekeraar is er niet van op de hoogte dat [X] de collectiviteitskorting behoudt en niet ten goede laat komen van de werknemers.
Namens de Inspecteur is bij [X] een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Van het onderzoek is met dagtekening 5 januari 2016 een rapport opgesteld. Daarin heeft de Inspecteur onder meer geconcludeerd dat [X] voor het jaar 2010 in totaal een hoger bedrag aan premies op het nettoloon heeft ingehouden dan aan premies die de zorgverzekeraar uiteindelijk van [X] heeft ontvangen. Het verschil van voormelde bedroeg voor 2010 € 5.936, zijnde het bedrag aan collectiviteitskorting.
Vaststaat dat [X] voor het jaar 2010 per saldo een totaalbedrag van € 5.936 aan collectiviteitskorting heeft genoten.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de door belanghebbende ontvangen € 5.936, zijnde het bedrag aan collectiviteitskorting, een vergoeding voor een dienst?
II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Is op de collectiviteitskorting de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB 1968 voor assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen van toepassing?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.