Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:250, 18/00003

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:250, 18/00003

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 januari 2019
Datum publicatie
28 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:250
Zaaknummer
18/00003

Inhoudsindicatie

In geschil is de aftrekbaarheid van een bedrag als negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen over het jaar 2015. Naar het oordeel van het Hof bestaat er geen ruimte voor de door belanghebbende bepleite aftrek. Het door de inspecteur ingestelde hoger beroep is gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00003

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 november 2017, nummer BRE 16/9531, in het geding tussen

de Inspecteur,

en

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.082 en impliciet het eventuele verlies bij beschikking vastgesteld op een bedrag van nihil. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar tevens het verzoek om het verlies uit werk en woning op € 784 vast te stellen, afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil, het verlies uit werk en woning voor het jaar 2015 op € 784 vastgesteld, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 507,04 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Ter zitting hebben beide partijen met toestemming van de wederpartij stukken overgelegd. De Inspecteur heeft computerprints van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 alsmede de aanslag IB/PVV voor dat jaar verstrekt, terwijl belanghebbende een kopie van de stamrechtovereenkomst heeft verstrekt.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. (hierna: de BV). Belanghebbende en de BV hebben op 21 november 2000 een stamrechtovereenkomst, als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (oud), gesloten. De activiteiten van de BV bestonden louter uit het beleggen van de in de BV aanwezige liquide middelen.

2.2.

In december 2014 heeft de BV op verzoek van belanghebbende haar verplichting uit hoofde van de stamrechtovereenkomst voor een bedrag van € 176.805 afgekocht (hierna: de afkoop). De afkoop is (deels) in rekening-courant verrekend en deed in zoverre een vordering van belanghebbende op de BV ontstaan. Ter zake van de afkoop is door de BV voor een bedrag van € 66.767 loonheffing ingehouden.

2.3.

De balansen van de BV per 31 december 2014 en 24 november 2015 zien er als volgt uit (bedragen in €):

2014

2015

2014

2015

Bank

112.700

0

Aandelenkapitaal

18.000

18.000

Te vorderen dividendbelasting

151

0

Winstreserves

51.745-

51.865-

Eigen vermogen

33.745-

33.865-

Schuld aan [belanghebbende]

79.829

33.866

Loonheffing

66.767

0

Balanstotaal

112.851

0

Balanstotaal

112.851

0

2.4.

De BV is op 24 november 2015 ontbonden.

2.5.

De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd overeenkomstig de aangifte. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 19 augustus 2016 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende aangegeven dat er na ontbinding van de BV geen liquide middelen meer zijn, de vordering “oninbaar” is en de vordering daarom als “TBS verlies” volledig ten laste van het inkomen uit werk en woning van het jaar 2015 kan worden gebracht. Belanghebbende verzoekt de Inspecteur in het bezwaarschrift “het verzamelinkomen 2015 nader vast te stellen op € 33.082 -/- € 33.866 = € 784 negatief.”

2.6.

De berekening van de door belanghebbende gewenste aftrekpost luidt als volgt:

Bruto afkoopwaarde stamrecht

€ 176.805

Inhouding loonheffing

€ 66.767 -

Verrekening schuld

€ 18.458 -

Verrekening schuld

€ 11.750 -

Te ontvangen

€ 79.830

Aanwezige liquide middelen

€ 45.964 -

Nog te ontvangen (de aftrekpost)

€ 33.866

2.7.

De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. De Rechtbank heeft het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of een bedrag van € 33.866 in het jaar 2015 aftrekbaar is als negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen.

De Inspecteur is van mening dat voormeld bedrag niet aftrekbaar is. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven niet bedoeld te hebben om incidenteel hoger beroep in te stellen. De Inspecteur heeft aangegeven geen beroep op interne compensatie te willen doen.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing