Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:251, 17/00633
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:251, 17/00633
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 januari 2019
- Datum publicatie
- 28 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:251
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:4440, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:518
- Zaaknummer
- 17/00633
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in België en werkt voor een Nederlandse concernvennootschap (deels) in Nederland. Belanghebbende heeft zijn Belgische pensioenregeling voortgezet.
Hof: de pensioenregeling is een onzuivere pensioenregeling, maar wordt op grond van artikel 26, paragraaf 7 van het Belastingverdrag Nederland-België gedurende vijf jaar na tewerkstelling als zuivere pensioenregeling aangewezen. Het Hof verwerpt het standpunt dat dit gedurende tien jaar moet gebeuren. Voor het onderhavige jaar is daarom sprake van een onzuivere pensioenregeling.
Gelet op het door de inspecteur gevoerde beleid, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De aanspraak wordt niet tot het loon gerekend en de betaalde premies komen in mindering op het (bruto)loon.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00633
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 juli 2017, nummer BRE 16/1123, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.341, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is woonachtig in België en werkt sinds 1978 voor het [A] (hierna: [A] ). Vanaf 1 juli 2007 is belanghebbende binnen [A] werkzaam voor [AA] B.V. (hierna: [AA] ) in [plaats] (Nederland).
Belanghebbende heeft zijn Belgische pensioenregeling bij [A] voortgezet. Deze pensioenregeling biedt de mogelijkheid om op of na de pensioendatum te kiezen voor een uitbetaling van het totale bedrag ineens. [AA] heeft de werkgeversbijdrage van deze Belgische pensioenregeling gebruteerd tot het belastbaar loon gerekend en de werknemersbijdrage ingehouden op het nettoloon.
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 7 december 2015 op grond van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M, BNB 2008/119, de Belgische pensioenregeling aangewezen als een zuivere pensioenregeling als bedoeld in artikel 19d van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) voor een periode van 5 jaar. Deze periode van 5 jaar liep van 1 juli 2007 tot 1 juli 2012.
Belanghebbende heeft in 2013 van [AA] een loon ontvangen van € 166.977. Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.942. Daarbij heeft hij een belastbaar loon aangegeven van € 99.942 (€ 166.977 -/- € 32.636 (dagen buiten Nederland gewerkt) -/- € 3.704 (ingehouden pensioenpremie) -/- € 30.695 (werkgeversdeel pensioenpremie gebruteerd)).
De Inspecteur heeft vervolgens een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.341 (€ 166.977 -/- € 32.636).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag/vragen:
Dient op grond van het unierecht dan wel het gelijkheidsbeginsel de aanspraak op pensioen (werkgeversdeel pensioenpremies) niet tot het loon te worden gerekend en heeft belanghebbende recht op aftrek van de ingehouden pensioenpremies.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.942. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.