Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2848, 18/00489 en 18/00490

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2848, 18/00489 en 18/00490

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 juli 2019
Datum publicatie
28 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2848
Formele relaties
Zaaknummer
18/00489 en 18/00490
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Wet OB. Artikel 15. Voorbelasting. Pro rata. Het is aan belanghebbende niet toegestaan de aftrek op basis van werkelijk gebruik enkel voor een deel van de algemene kosten te bepalen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre het gebruik van de algemene kosten als geheel in werkelijkheid afwijkt van het op basis van de pro rata-methode aangenomen gebruik. Aftrek wordt dus bepaald met toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel c, van de UB-OB (de pro-ratamethode).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00489 en 18/00490

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. cs,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 juli 2018, nummer BRE 16/8108 en 16/8109 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De Inspecteur heeft op 31 augustus 2015 over het vierde kwartaal van 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.3301) opgelegd van € 25.860. Bij gelijktijdige beschikking heeft de Inspecteur € 64 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer Rechtbank: 16/8108, zaaknummer Hof: 18/00489).

1.1.2.

Met dagtekening 31 augustus 2015 heeft de Inspecteur tevens een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2013 (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.3501) opgelegd van € 53.972. Bij gelijktijdige beschikking heeft de Inspecteur € 3.385 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer Rechtbank: 16/8109, zaaknummer Hof: 18/00490).

1.1.3.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 16 september 2016 de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep in zaaknummer 16/8108 ongegrond verklaard, en heeft het beroep in zaaknummer 16/8109 gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 51.165, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.002 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: btw). Haar kernactiviteit is het tegen vergoeding aanbieden van kinderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (tekst 2013).

2.2.

Van de fiscale eenheid maakt, onder andere, [A BV] (hierna: [A BV] ) deel uit. Deze vennootschap heeft een ICT-platform rondom kinderopvang opgezet en ingericht. Daartoe heeft zij een aantal op de markt beschikbare bestaande applicaties gekocht, in de vorm van licenties. Het betreft een personeelsmodule (waarmee de personeelsbezetting van de diverse groepen worden afgestemd op het aantal kinderen in de groep), een planningsmodule (die behulpzaam is aan de financiële registratie van onder meer kinderopvangtoeslagen) en een module voor ouders (waarmee de opvang van hun kinderen flexibel kan worden gepland). Het ICT-platform koppelt en synchroniseert de ten behoeve van de kinderopvang op de markt aanwezige applicaties met elkaar.

2.3.

De gebruikers van het ICT-platform zijn medewerkers van kinderopvangorganisaties en de ouders van kinderen, die klant zijn bij een van deze kinderopvangorganisaties. Het ICT-platform wordt door kinderopvangorganisaties binnen en buiten de fiscale eenheid gebruikt. Hiertoe verleent [A BV] , tegen doorbelasting (zonder btw vanwege interne prestatie) respectievelijk betaling (met btw vanwege externe prestatie), een licentie aan die partijen. Naast een vergoeding voor de licenties berekent belanghebbende aan deze afnemers een bedrag naar rato van het aantal personeelsleden dat beschikt over een aansluiting (een inlog/user-id) op het ICT-platform. De ouders die gebruik maken van het ICT-platform beschikken niet over een eigen aansluiting op het platform.

2.4.

De voorbelasting op de kosten van het ICT-platform bedroeg in 2013 € 370.079. Bij het indienen van haar aangiften btw over 2013 heeft belanghebbende bij de berekening van de aftrekbare voorbelasting op door haar ingekochte leveringen en diensten, die zij zowel gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat als voor handelingen waarvoor wel recht op aftrek van voorbelasting bestaat (hierna: algemene kosten) onderscheid gemaakt tussen de kosten van het ICT-platform en de resterende algemene kosten. De aftrekbare voorbelasting met betrekking tot de kosten van het ICT-platform heeft zij berekend aan de hand van het aantal aansluitingen (inlog/user-id’s) op het ICT-platform waarbij de teller bestaat uit het aantal aansluitingen van personeelsleden buiten de fiscale eenheid en de noemer uit het totaal aantal aansluitingen van personeelsleden binnen en buiten de fiscale eenheid. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende becijferd dat 63% van de btw die drukt op de kosten van het ICT-platform voor aftrek in aanmerking komt. Met betrekking tot de overige algemene kosten, die geen betrekking hebben op de ontwikkeling van het ICT-platform, heeft zij op basis van de pro-ratamethode 2% van de btw die drukt op die kosten in aftrek genomen. In de teller van die pro-rata is de belaste omzet van belanghebbende (die tevens de belaste omzet die belanghebbende genereert met het ICT- platform omvat) opgenomen; in de noemer van die breuk is de vrijgestelde en belaste omzet van belanghebbende opgenomen.

2.5.

Bij brief van 13 februari 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld voornemens te zijn de aftrekbare voorbelasting van het geheel aan algemene kosten vast te stellen op basis van de pro-ratamethode. Belanghebbende heeft daarop gereageerd. Dit heeft het standpunt van de Inspecteur niet veranderd, waarna de naheffingsaanslagen zijn opgelegd.

2.6.

Partijen zijn het erover eens dat het ICT-platform geen investeringsgoed is in de zin van artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: UB-OB).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de omvang van de aftrekbare voorbelasting ter zake van het ICT-platform.

Belanghebbende is van mening dat, voor wat betreft de voorbelasting op de kosten voor het ICT-platform, de aftrek dient te worden bepaald op grond van een werkelijk gebruik-sleutel die is gebaseerd op aantallen aansluitingen op het platform, en dat voor de overige voorbelasting op algemene kosten de aftrek dient te worden bepaald op basis van de pro-ratamethode. De Inspecteur is van mening dat de aftrek van voorbelasting op alle algemene kosten moet worden gebaseerd op de pro-ratamethode.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Desgevraagd hebben partijen ter zitting verklaard dat de voorbelasting op algemene kosten die geen betrekking hebben op de ontwikkeling van het ICT-platform een substantieel deel uitmaakt van de voorbelasting op de totale algemene kosten. Voor hetgeen ter zitting verder aan de orde is gekomen, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing