Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3086, 18/00325 tot en met 18/00327
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3086, 18/00325 tot en met 18/00327
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 augustus 2019
- Datum publicatie
- 1 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3086
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:3140, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/00325 tot en met 18/00327
Inhoudsindicatie
Inkomsten uit hennephandel respectievelijk deelname aan een criminele organisatie. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende te kwader trouw als bedoeld in art. 16, lid 1, van de AWR. Voorts bestaat, naar het oordeel van het Hof, aanleiding om de bewijslast om te keren en te verzwaren wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Het Hof acht de schatting van het wederrechtelijk voordeel redelijk. Het Hof acht het meer in het bijzonder redelijk dat bevindingen uit perioden waarin cameraobservaties en telefoontaps hebben plaatsgevonden zijn geëxtrapoleerd naar andere perioden waarvoor dergelijke fysieke bewijzen niet voorhanden zijn. Voorts acht het Hof het niet willekeurig dat het voordeel zowel aan belanghebbende als aan een andere persoon die verdacht wordt van deelname aan de criminele organisatie zijn toegerekend. Er bestaat immers geen duidelijkheid over de genieter van het inkomen. Naar het oordeel van het Hof levert de schatting van het inkomen voorts geen strijd op met de onschuldpresumptie. Het Hof verklaart de hoger beroepen gegrond aangezien de met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 opgelegde boetebeschikkingen worden verminderd, onder andere vanwege het feit dat het Hof, anders dan de Rechtbank heeft gedaan, de boetes heeft gematigd in verband met omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 18/00325 tot en met 18/00327
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 mei 2018, nummer BRE 16/8074 tot en met 16/8076, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met dagtekening 4 december 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.406.965, opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2010). Gelijktijdig is aan belanghebbende, bij beschikking, heffingsrente van € 437.274 in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 1.400.398 opgelegd.
Voorts is ter zake van het jaar 2010 aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) met dagtekening 4 december 2015, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.356, opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag Zvw 2010). Gelijktijdig is aan belanghebbende, bij beschikking, heffingsrente van € 41 in rekening gebracht.
Ter zake van het jaar 2011 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de IB/PVV met dagtekening 29 december 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.608.947 (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2011). Gelijktijdig is aan belanghebbende, bij beschikking, heffingsrente van € 382.850 in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 1.448.666 opgelegd.
Na tegen voornoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met het nummer BRE 16/8074 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft de beroepen ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en de bijbehorende beschikkingen gegrond verklaard, het beroep ter zake van de navorderingsaanslag Zvw 2010 en de bijbehorende beschikking ongegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en bijbehorende beschikkingen vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.867.725, de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.051.344, de met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 gegeven rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd, de met betrekking tot voornoemde navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegde boetebeschikkingen verminderd tot een bedrag van € 501.578 (2010) en € 518.975 (2011), de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar en het geding bij de Rechtbank, aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van, in totaal, € 938,25. De Rechtbank heeft het verzoek tot immateriële schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van het hoger beroep met het kenmerk 18/00325 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door de stagiaires [stagiaire 1] en [stagiaire 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1.Belanghebbende is gehuwd met [A] . Zij hebben drie kinderen die in de jaren 2010 en 2011 minderjarig waren. Belanghebbende is sinds [datum 1] 2008 voor 50% aandeelhouder van [B BV] (hierna: [B BV] ). [C] [Hof; hierna [C] ] bezit de overige 50% van de aandelen. [B BV] is met ingang van [datum 2] 2015 ontbonden.
2.2.Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting een belastbaar inkomen uit werk en woning opgegeven van € 21.365 in 2010 en € 32.923 in 2011. De aanslagen IB/PVV over deze jaren zijn conform de aangiften opgelegd.
2.3.Op 12 mei 2010 heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld bij [B BV] . Dit onderzoek is niet afgerond, omdat [B BV] is betrokken in een strafrechtelijk onderzoek. In dat onderzoek (onder de naam “ [naam strafrechtelijk onderzoek] ”) zijn belanghebbende en [C] aangemerkt als verdachten van deelname aan een criminele organisatie die zich voornamelijk bezig hield met grootschalige verkoop van hennep vanuit het bedrijfspand van [B BV] (hierna ook: de criminele organisatie).
2.4.Op 14 oktober 2015 heeft de inspecteur de Officier van Justitie verzocht om hem alle gegevens en inlichtingen te verstrekken uit het strafrechtelijk onderzoek “ [naam strafrechtelijk onderzoek] ”, ten behoeve van de beoordeling van belastingaangiften van in dat onderzoek betrokken personen. Na ontvangst van door de Officier van Justitie verstrekte informatie heeft de inspecteur een fiscaal onderzoek verricht. Een rapport van dat onderzoek is met een begeleidende brief op 2 december 2015 aan belanghebbende verzonden. In die brief zijn navorderingsaanslagen en vergrijpboeten aangekondigd.
2.5.Met dagtekening 4 december 2015 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2010 opgelegd. De inspecteur heeft een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen van € 5.392.397.
2.6.Met dagtekening 29 december 2015 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd. De inspecteur heeft een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen van € 5.576.024.
2.7.Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie is door de politie voor het jaar 2010 berekend op € 5.392.397 en voor het jaar 2011 op € 6.281.632. De inspecteur heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel hoofdelijk toegewezen aan ieder van de aandeelhouders, voor zover de periode van de hennephandel op hem van toepassing is.
2.8.Op 20 februari 2018 is belanghebbende door de meervoudige strafkamer veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 33 maanden wegens het overtreden van de Opiumwet, witwassen en als leider deelnemen aan een criminele organisatie. Ter zake van deze veroordeling heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank een voorleesvonnis opgesteld.”.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, met dien verstande dat het Hof de door de Rechtbank gehanteerde nummering vervolgt:
De politie heeft in de periode 24 juni 2011 tot en met 7 november 2011 camerabeelden gemaakt van de activiteiten die hebben plaatsgevonden aan de achterzijde van het pand waar [B BV] is gevestigd (hierna: het bedrijfspand). De politie heeft in de periode 21 maart 2011 tot 21 november 2011 bovendien een mobiele telefoon die in gebruik is bij [C] en de telefoon- en faxnummers in gebruik bij [B BV] afgetapt. Gedurende de periode 29 maart 2011 tot 21 november 2011 is een mobiele telefoon die in gebruik is bij belanghebbende afgetapt.
In de “Rapportage handel in verdovende middelen, camerabeelden [B BV] strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 1] , dagtekening 11 november 2014” (hierna: rapportage [nummer 1] ) wordt geconcludeerd dat in de periode 21 maart 2011 tot 21 november 2011 in en rondom het bedrijfspand 5.704 kilogram hennep is verhandeld. Ter onderbouwing van de verhandelde hoeveelheid hennep wordt verwezen naar de aan- en afvoer van verpakkingseenheden die te zien zijn op de camerabeelden en het (gemiddelde) gewicht van de gecontroleerde verpakkingseenheid waarin hennep is aangetroffen.
In de rapportage [nummer 1] wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel dat in de periode 21 maart 2011 tot 21 november 2011 is behaald met de handel in hennep berekend op een bedrag van € 4.750.728. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ervan uitgegaan dat de verkoopprijs van droge hennep per kilogram € 3.357,86 bedraagt, dat voor de productie van 1 kilogram droge hennep 3,33 kilogram natte hennep benodigd is en dat de natte hennep extern is ingekocht voor € 750 per kilogram.
De bevindingen met betrekking tot de periode 21 maart 2011 tot 21 november 2011 zijn geëxtrapoleerd naar de periode 1 januari 2011 tot en met 20 maart 2011 en de periode 21 november 2011 tot en met 31 december 2011. In de rapportage [nummer 1] wordt ervan uitgegaan dat in het jaar 2011 met de in en rondom [B BV] gedreven handel in hennep, in totaal, een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 6.281.632 is behaald. In de “Rapportage handel in verdovende middelen, berekening wederrechtelijk verkregen voordeel periode 2007-2011 verdachten: [B BV] – [C] – [D] en [belanghebbende] strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 2] , dagtekening 3 maart 2015” (hierna: rapportage [nummer 2] ) wordt er vanuit gegaan dat belanghebbende gedurende het jaar 2011 uitsluitend in de periode 1 januari tot 21 november betrokken was bij voornoemde hennephandel. Het gedurende deze periode genoten wederrechtelijk verkregen voordeel is in de rapportage [nummer 2] berekend op een bedrag van € 5.576.024. Dit wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend in lijn met hetgeen in de laatste volzin van 2.7 is opgenomen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat in het jaar 2010 behaald zou zijn met voornoemde handel in hennep is berekend op een bedrag van € 5.392.397. Bij de berekening van dit wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van de veronderstelling dat het met de hennephandel genoten voordeel stapsgewijs gestegen is van € 283.000 in het jaar 2007 tot respectievelijk € 2.024.132, € 3.708.265 en € 5.392.397 in de jaren 2008 tot en met 2010.
Met betrekking tot de vermeende hennephandel die heeft plaatsgevonden in de jaren 2007 tot en met 2010 zijn de navolgende rapportages relevant;
- -
-
Rapportage handel in verdovende middelen, spiraalblok KP – YM strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 3] , dagtekening 11 november 2014 (hierna: rapportage [nummer 3] );
- -
-
Rapportage handel in verdovende middelen, groene ordner strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 4] , dagtekening 3 maart 2015 (hierna: rapportage [nummer 4] );
- -
-
Rapportage handel in verdovende middelen, administratie [B BV] witte ordner met opdruk KPR – YMZ strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 5] , dagtekening 3 maart 2015 (hierna: rapportage [nummer 5] );
- -
-
Rapportage handel in verdovende middelen, administratie [B BV] zwarte ordner zonder opdruk strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 6] (hierna: rapportage [nummer 6] );
- -
-
Rapportage handel in verdovende middelen, administratie [B BV] broekzakadministratie [C] strafrechtelijk financieel onderzoek [naam strafrechtelijk onderzoek] , rapportnummer [nummer 7] , dagtekening 3 maart 2015 (hierna: rapportage [nummer 7] ).
In de rapportage [nummer 3] wordt de inhoud van een spiraalblok die in het bedrijfspand is aangetroffen (hierna: het spiraalblok), geanalyseerd. In het spiraalblok is de verkoop van een partij hennep met een gewicht van, in totaal, bijna 67 kilogram droge hennep in de maanden juli en augustus van het jaar 2008 vastgelegd.
De inhoud van een groene ordner die is aangetroffen in de woning van [C] (hierna: de groene ordner) wordt geanalyseerd in de rapportage [nummer 4] . De groene ordner bevat schriftelijke vastleggingen van verkopen van (droge) hennep die hebben plaatsgevonden op respectievelijk 22 april 2010, 1 oktober 2010, 4 oktober 2010 en 25 oktober 2010 en enkele data gelegen in de jaren 2008 en 2009.
De in het bedrijfspand aangetroffen witte ordner (hierna: de witte ordner) duidt op de inkoop van 162,3 kilogram natte hennep in de periode 23 oktober 2009 tot en met 30 oktober 2009. Met betrekking tot deze inkopen wordt de inkoopprijs per kilogram vermeld. Daarnaast zijn partijen hennep zonder inkoopprijs vermeld, in totaal 35,4 kilogram, in de periode 2 oktober 2009 tot en met 2 november 2011. In diezelfde ordner wordt melding gemaakt van de verkoop van circa 133 kilogram droge hennep in de periode 29 oktober 2009 tot en met 3 november 2009 (zie de rapportage [nummer 5] ).
De eveneens in het bedrijfspand aangetroffen zwarte ordner (hierna: de zwarte ordner) duidt op de inkoop van een partij natte hennep met een gewicht van 208,8 kilogram in de periode 18 juni 2007 tot en met 27 juli 2007 (rapportage [nummer 6] ). Voorts wordt in de rapportage [nummer 6] geconcludeerd dat op respectievelijk 5 november 2010, 8 augustus 2010 en 22 oktober 2010 (droge) hennep met een gewicht van respectievelijk 2, 6 en 7 kilogram is verkocht.
Op 21 november 2011 zijn in een spijkerbroek, die aangetroffen is in de woning van [C] , memoblaadjes gevonden (hierna: de memoblaadjes). De memoblaadjes duiden op verkopen van partijen droge hennep op respectievelijk 15 december 2009 en 8 augustus 2010 met een gewicht van respectievelijk 66 en 6 kilogram.
Voorts is op 13 januari 2010 hennep met een gewicht van, in totaal, 78 kilogram aangetroffen in het bedrijfspand. Op 24 juni 2010 is een hennepkwekerij aangetroffen in een pand aan de [adres 1] te [plaats] . Dit pand was in eigendom bij [C] . Voorts is op 21 januari 2011 een bedrag in contanten ter hoogte van € 95.800 aangetroffen in de woning van belanghebbende. Op voornoemde datum is bovendien een bedrag in contanten ter hoogte van € 2.155 aangetroffen in de woning van [C] .
In het rapport dat is opgesteld naar aanleiding van het bij belanghebbende ingestelde fiscaal onderzoek (zie onder 2.4.) wordt ter onderbouwing van de voorgestelde belastingcorrecties verwezen naar de resultaten van het strafrechtelijk financieel onderzoek gericht tegen belanghebbende, de vondst van een bedrag in contanten in de woning van belanghebbende (zie onder 2.20) en de omstandigheid dat in de onderhavige jaren diverse auto’s op naam van de echtgenote van belanghebbende respectievelijk de zoon van belanghebbende hebben gestaan. Als bijlage bij voornoemd rapport is een vermogensvergelijking gevoegd waarin berekend wordt dat het positief privé van belanghebbende en zijn gezin in het jaar 2010 € 38.729 en in het jaar 2011 € 6.593 bedroeg.
In de strafrechtelijke procedure zoals bedoeld onder 2.8 (uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2018, nrs. 02/984811-11 en 02/665862-11, ECLI:NL:RBZWB:2018:1033) zijn onder meer de navolgende strafbare feiten aan belanghebbende ten laste gelegd:
“ 02/984811-11
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
A.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld i artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (een) hoeveelhe(i)d(en) (telkens groter dan een gebruikershoeveelheid) van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (telkens groter dan een gebruikershoeveelheid) van een materiaal bevattende hennep verkocht en/of afgeleverd en/of overgedragen aan personen uit het buitenland (Duitsland);
en/of
B.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(…)
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] , in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen (waartoe ondermeer) behoorden [C] en/of [E] en/of [F] en/of [G] en/of [H] en/of [J] ) en/of (een) rechtsperso(o)n(en) ( [B BV] ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het in- en/of uitvoeren van hennep en/of
- het telen en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van hennep en/of
- het witwassen (vanuit criminele activiteiten verkregen) geld,
aan welke organisatie verdachte leiding heeft gegeven.
zaaksdossier [K] + overzicht zaaksdossiers op pagina 7/8 van zaaksdossier [K]
02/665862-11
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 13 januari 2010, in elk geval op of omstreeks 13 januari 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een (bedrijfs) pand gelegen aan [adres 2] [nr.81] en/of een in voornoemd (bedrijfs)pand geplaatst (motor)voertuig) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 77,98 kilogram (gedroogde) hennep(toppen) en/of ongeveer 170 hennepplanten (stekken), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[C] en/of [K] en/of een of meer onbekend gebleven personen op meerdere althans een tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 13 januari 2010, in elk geval op of omstreeks 13 januari 2010 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een (bedrijfs)pand gelegen aan [adres 2] [nr.81] en/of een in voornoemd (bedrijfs)pand geplaatst motor)voertuig) (een) hoeveelheid/ hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 77,98 kilogram (gedroogde) hennep(toppen) en/of ongeveer 170 hennepplanten (stekken), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in de periode van 1 december 2009 tot en met 13 januari 2010, in elk geval op of omstreeks 13 januari 2010 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan voornoemde perso(o)n(en) en/of die onbekend gebleven persoon/ personen (een deel van) voornoemd (bedrijfs)pand en/of voornoemd (motor)voertuig voor de teelt/de opslag/het kweken/het vervoeren van hennepplanten te verhuren, althans ter beschikking te stellen.”.
De strafrechter heeft het volgende wettig en overtuigend bewezen verklaard:
“ 02/984811-11
(…)
feit 1
A.
hij op een of meerdere tijdstip ( pen ) in of omstreeks de periode van 1 maart 24 juni 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen, ( telkens ) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ( een ) hoeveelhe ( i ) d (en) (telkens groter dan een gebruikershoeveelheid) van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben verdachte en /of zijn mededader ( s ) ( telkens ) opzettelijk ( een ) hoeveelhe ( i ) d (en) (telkens groter dan een gebruikershoeveelheid) van een materiaal bevattende hennep verkocht en/of afgeleverd en/of overgedragen aan personen uit het buitenland (Duitsland);
en /of
B.
hij op een of meerdere tijdstip ( pen ) in of omstreeks de periode van 1 maart 24 juni 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ( telkens ) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ( een ) ( grote ) hoeveelhe ( i ) d (en), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II , danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet ;
(…)
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 21 maart 2011 tot en met 21 november 2011 te [plaats] , in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen (waartoe (onder meer) behoorden [C] en /of [E] en /of [F] en /of [G] en /of [H] en /of [J] ) en /of ( een ) rechtsperso ( o ) n (en) ( [B BV] ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het in- en/of uitvoeren van hennep en /of
- het telen en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van hennep en /of
- het witwassen van (vanuit criminele activiteiten verkregen) geld,
aan welke organisatie verdachte leiding heeft gegeven;
02/665862-11
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 13 januari 2010, in elk geval op of omstreeks 13 januari 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ( in een ( bedrijfs ) pand gelegen aan [adres 2] [nr.81] en /of een in voornoemd ( bedrijfs ) pand geplaatst ( motor ) voertuig ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 77,98 kilogram (gedroogde) hennep(toppen) en /of ongeveer 170 hennepplanten (stekken), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II , dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.”.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraak van de Rechtbank.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is er sprake van een navorderingsgrond zoals bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?
2. Is er grond om de bewijslast ex artikel 27e, lid 1, van de AWR juncto artikel 27h, lid 2, van de AWR, wegens het niet doen van de vereiste aangifte, om te keren en te verzwaren?
3. Zijn de navorderingsaanslagen, zoals deze luiden na vermindering door de Rechtbank, gebaseerd op een redelijke schatting?
4. Zijn de boetebeschikkingen, zoals deze luiden na vermindering door de Rechtbank, naar de juiste bedragen opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend beantwoord dienen te worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
In eerste aanleg was mede in geschil of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt, of het vertrouwensbeginsel is geschonden, of de Inspecteur in strijd met het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen, nr. BLKB/2015/572M, heeft gehandeld en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de hierboven genoemde onderwerpen niet langer voorwerp van het geschil vormen.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert primair dat in strijd met artikel 16 AWR is nagevorderd met als gevolg vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen. In het geval het Hof van oordeel is dat navordering gerechtvaardigd is, dan concludeert belanghebbende subsidiair dat de door de Inspecteur gemaakte schatting van het inkomen uit de hennephandel niet redelijk is en dat ten onrechte dubbel is geheven, omdat in zowel in het jaar 2010 als in het jaar 2011 het inkomen uit de hennephandel zowel geheel aan belanghebbende als aan [C] is toegerekend.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.