Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3165, 18/00404 en 18/00405
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3165, 18/00404 en 18/00405
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 augustus 2019
- Datum publicatie
- 8 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3165
- Zaaknummer
- 18/00404 en 18/00405
Inhoudsindicatie
Artikel 3.90 en 3.94 Wet IB 2001. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Ontvangst pgb-gelden.
De vermelding van belanghebbende als zorgverlener van zijn vader op zogenoemde PGB Verantwoordingsformulieren, het openen van een bankrekening en de ontvangst van pgb-gelden daarop kunnen in beginsel de stelling onderbouwen dat RUOW is genoten. Niet vereist is dat belanghebbende daadwerkelijk zorg heeft verricht. Gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting en de feiten en omstandigheden acht het Hof in dit geval echter aannemelijk dat belanghebbende niet op de hoogte was van de vermoedelijk door zijn vader gepleegde pgb-fraude. Niet aannemelijk is dat eventuele arbeid was gericht op het behalen van geldelijk voordeel. Geen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00404 en 18/00405
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 juni 2018, nummers BRE 17/3817 en 17/3818, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.335. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 27.475. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 juni 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende volgde in 2014 een hbo-opleiding. Daarnaast had hij een bijbaan als chauffeur bij [A BV] . In een brief van Dienst Uitvoering Onderwijs van 10 december 2013 staat vermeld dat belanghebbende in de maanden januari tot en met augustus 2014 recht had op € 833,22 studiefinanciering per maand en vanaf september 2014 € 894,51 per maand. Daarnaast heeft belanghebbende in 2014 huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangen.
[de vader] , de vader van belanghebbende, had in 2014 een persoonsgebonden budget. Tot de stukken van het geding behoren twee PGB Verantwoordingsformulieren, waarbij [de vader] is vermeld als budgethouder en ondertekenaar. De formulieren zien op de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 en 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. In de formulieren is vermeld dat [de vader] in de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 zorg heeft ontvangen van vijf verschillende zorgverleners, waaronder belanghebbende, en dat in totaal € 61.925 is uitbetaald aan deze zorgverleners. In het formulier over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 zijn vier zorgverleners, waaronder belanghebbende, vermeld en een uitbetaald bedrag van in totaal € 55.573. Op de formulieren staat vermeld dat aan belanghebbende als zorgverlener € 11.842,50 respectievelijk € 16.800 bruto (hierna samen: de pgb-gelden) is uitbetaald voor persoonlijke verzorging, individuele begeleiding en, in de eerste periode, verpleging van zijn vader.
De pgb-gelden zijn door de vader van belanghebbende op een door belanghebbende geopende bankrekening bij ING Bank (hierna: de ING-rekening) gestort. De ING‑rekening werd (vrijwel) alleen gebruikt voor storting van de pgb‑gelden. Belanghebbende had daarnaast een rekening bij de Rabobank die hij gebruikte voor overig betalingsverkeer.
Uit de bankafschriften van de ING-rekening volgt dat de volgende betalingen zijn ontvangen:
Datum: |
Omschrijving: |
Bedrag: |
5 maart 2014 |
Zorgverlening januari, 30 x 45,-- 1.350,-- |
€ 1.350 |
5 maart 2014 |
Zorgverlening februari 2014: 40 uur x 45,-- |
€ 1.800 |
24 maart 2014 |
Afrekening PGB januari + februari 2014: 7 uur X 45,-- |
€ 315 |
2 april 2014 |
PGB maart verzorging etc. |
€ 1.777,50 |
25 april 2014 |
PGB zorg april 2014 |
€ 2.200 |
23 mei 2014 |
PGB zorg mei 2014 voorschot |
€ 1.500 |
26 mei 2014 |
PGB mei 2014 |
€ 700 |
25 juni 2014 |
PGB zorg etc. maand juni 2014 |
€ 2.200 |
28 juli 2014 |
PGB zorg 07/2014 |
€ 4.200 |
26 augustus 2014 |
PGB zorg augustus 2014 |
€ 4.200 |
22 september 2014 |
PGB zorg, voorschot maand september 2014 |
€ 800 |
23 september 2014 |
PGB 01/09/2014 zorg etc. |
€ 3.600 |
20 oktober 2014 |
PGB Oktober 2014 persoonlijke verzorging en verpleging etc. |
€ 2.400 |
14 november 2014 |
PGB zorg 11/2014 |
€ 1.600 |
Totaal |
€ 28.462,50 |
Op de door belanghebbende overgelegde bankafschriften zijn verschillende contante opnames van bedragen vermeld. Het betreft in totaal € 24.820. Daarnaast zijn bedragen van in totaal € 2.406 overgemaakt naar de bankrekening van belanghebbende bij de Rabobank.
[de vader] is op [datum] 2014 overleden. Belanghebbende heeft de ING-rekening kort daarna opgeheven.
Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 te downloaden met daarin ingevuld de bij de Belastingdienst bekende gegevens (een zogenoemde vooringevulde aangifte). In die aangifte is een resultaat uit overige werkzaamheden van € 28.642 vermeld. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende overleg gehad met de boekhouder van zijn vader en met behulp van die boekhouder aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.335. In dit bedrag is begrepen loon uit dienstbetrekking bij [A BV] . van € 4.305 en resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: RUOW) van € 27.475.
Het RUOW is als volgt gespecificeerd:
Omschrijving |
Bedrag |
|
Bruto resultaat uit werkzaamheden |
PGB_ [de vader] |
€ 28.642 |
Totaal kosten bij resultaat uit werkzaamheden |
Kilometers eigen voertuig |
€ 1.167 |
Netto resultaat uit werkzaamheden |
€ 27.475 |
De Inspecteur heeft de aanslagen conform de ingediende aangifte vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV en ZVW 2014 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende een resultaat uit overige werkzaamheden van € 27.475 heeft genoten.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en dat wat hieraan tijdens de zitting is toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en primair tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.860 en vernietiging van de aanslag ZVW 2014; subsidiair tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.266 en vermindering van de aanslag ZVW 2014 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.406. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.