Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3246, 18/00237 en 18/00238
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3246, 18/00237 en 18/00238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2019
- Datum publicatie
- 14 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3246
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1670
- Zaaknummer
- 18/00237 en 18/00238
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34
Inhoudsindicatie
Art. 34 Invorderingswet 1990. Aansprakelijkstelling inlener voor aan uitlener opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen.
Beschikkingen niet prematuur gegeven, aangezien de verschillende aansprakelijkheidsregelingen in het stelsel van de IW een zelfstandige betekenis hebben en in beginsel los staan van elkaar. De wettelijke regeling schrijft niet voor dat de ontvanger een bepaalde volgorde in acht neemt. Ook de Leidraad Invordering 2008 kent daarover geen beleidsregel.
Geen schending gelijkheidsbeginsel aangezien voor het verschil in behandeling een voldoende rechtvaardiging bestaat en belanghebbende overigens geen (nader) bewijs heeft aangedragen.
De beschikkingen zijn niet voor te hoge bedragen gegeven en blijven in hoger beroep in stand. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 18/00237 en 18/00238
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2018, nummers BRE 15/7806 en 15/7807, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de hierna te noemen beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 oktober 2014, onder kenmerk [nummer 1] , een beschikking tot aansprakelijkstelling op grond van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) gegeven voor het onbetaald gebleven gedeelte van de aan [A BV] te [plaats 1] (hierna: [A BV] ) opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen voor het jaar 2008 (hierna: de beschikking (aansprakelijkstelling) [beschikkingsnummer 2] ) voor een bedrag van € 2.994. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 2.128,85.
Aan belanghebbende is met dagtekening 2 december 2014, onder kenmerk [nummer 2] , een beschikking tot aansprakelijkstelling op grond van de IW gegeven voor het onbetaald gebleven gedeelte van de aan:
- [B BV] te [plaats 2] (tot 3 augustus 2009 handelend onder de naam [BB BV] ; hierna aangeduid als: [B BV] ) opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2009 tot en met 2011; en
- [C BV] te [plaats 3] (hierna: [C BV] ) opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2009 en 2010,
(hierna: de beschikking (aansprakelijkstelling) [beschikkingsnummer 1] ) voor een bedrag van € 13.630. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 4.324.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft eenmaal, in de zaak met nummer 15/7806, een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep tegen de beschikking [beschikkingsnummer 1] ongegrond verklaard, het beroep tegen de beschikking [beschikkingsnummer 2] gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking [beschikkingsnummer 2] verminderd tot een bedrag van € 1.899, vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten gelast en het in beide zaken gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende eenmaal, in de zaak met kenmerk 18/00237, een griffierecht geheven van € 508. De Ontvanger heeft, in elk van de zaken, een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting, waarbij beide zaken gezamenlijk zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 6 december 2018 te ’s‑Hertogenbosch. Toen zijn verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, [ontvanger 1] , [ontvanger 2] en [ontvanger 3] , bijgestaan door [inspecteur 1] , namens de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur).
Belanghebbende heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Na het eerste onderzoek ter zitting zijn bij het Hof brieven van de Ontvanger van 20 december 2018, 8 januari 2019 en 12 februari 2019 ingekomen en van belanghebbende van 11 januari 2019. Deze stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het tweede onderzoek ter zitting, waarbij beide zaken gezamenlijk zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 27 juni 2019 te ’s‑Hertogenbosch. Toen zijn verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, [ontvanger 2] en [ontvanger 3] , bijgestaan door [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] , namens de Inspecteur.
De Ontvanger heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is opgericht op [oprichtingsdatum] 2008 en houdt zich onder meer bezig met goederenvervoer, grondverzet, landschapsverzorging, het leggen van elektriciteits- en telecommunicatiekabels en de verhuur van machines.
In 2008 heeft belanghebbende – door middel van tussenkomst van [B BV] – arbeidskrachten ingeleend van [A BV] , in 2009 tot en met 2011 van [B BV] en in 2009 en 2010 – door middel van tussenkomst van [B BV] – van [C BV] .
In 2010 en 2011 heeft de Belastingdienst/FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij diverse vennootschappen, waarbij (al dan niet indirect) leden van eenzelfde familie ( [D] ) betrokken waren. In dit onderzoek zijn, onder andere, (de rechtsvoorgangers van) de uitlenende vennootschappen [A BV] , [B BV] en [C BV] betrokken. Hierbij is gebleken dat door de uitlenende vennootschappen onjuiste aangiften loonheffingen zijn ingediend. Naar aanleiding van de bevindingen van de Belastingdienst/FIOD heeft de Inspecteur boekenonderzoeken ingesteld bij, onder meer, [A BV] , [B BV] en [C BV] . De betreffende rapporten van 21 juni 2013 behoren tot de stukken.
In die rapporten is opgenomen dat er geen of nauwelijks administratie van de uitlenende vennootschappen was te achterhalen. Aan de hand van de G‑rekening en van de opgevraagde bankafschriften van de uitlenende vennootschappen zijn de namen van een aantal inlenende bedrijven achterhaald. Vervolgens zijn bij inlenende bedrijven – waaronder belanghebbende – de door de uitleners uitgeschreven verkoopfacturen en de onderliggende urenregistraties opgevraagd. Op basis van de verkregen informatie heeft de Inspecteur berekend welk bedrag aan loonheffing is verschuldigd voor arbeidskrachten die aan de desbetreffende inlenende bedrijven zijn uitgeleend.
Naar aanleiding van deze berekeningen zijn op 25 juni 2013 aan [A BV] en op 31 juli 2013 aan [B BV] en [C BV] naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd van:
- € 536.898 ( exclusief heffingsrente van € 67.246) aan [A BV] voor het jaar 2008;
- € 276.828 ( exclusief heffingsrente van € 25.133) aan [B BV] voor het jaar 2009;
- € 631.476 ( exclusief heffingsrente van € 41.545) aan [B BV] voor het jaar 2010;
- € 223.509 ( exclusief heffingsrente van € 8.698) aan [B BV] voor het jaar 2011;
- € 32.329 ( exclusief heffingsrente van € 2.975) aan [C BV] voor het jaar 2009; en
- € 35.421 ( exclusief heffingsrente van € 2.374) aan [C BV] voor het jaar 2010
(hierna: de naheffingsaanslagen).
De naheffingsaanslagen zijn niet betaald.
Op 29 oktober 2013 heeft de Ontvanger in het kader van aansprakelijkstelling van belanghebbende een onderzoek ingesteld naar [B BV] en [A BV] in hun hoedanigheid van door- en uitlener van arbeidskrachten aan belanghebbende in 2008. Van dit onderzoek is een rapport met dagtekening 1 juli 2014 opgemaakt. Naar aanleiding van dit rapport is belanghebbende bij de beschikking aansprakelijkstelling [beschikkingsnummer 2] op grond van artikel 34 IW, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premie-besluiten (hierna: Wfsv) en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) als inlener aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling ziet op het onbetaald gebleven deel van de loonheffingsschuld voor de aan [A BV] opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen voor zover die naheffingsaanslag betrekking heeft op de aan belanghebbende uitgeleende arbeidskrachten.
Op 29 oktober 2013 heeft de Ontvanger in het kader van aansprakelijkstelling van belanghebbende een onderzoek ingesteld naar [B BV] en [C BV] in hun hoedanigheid van door- en uitlener van arbeidskrachten aan belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2011. Van dit onderzoek is een rapport met dagtekening 1 juli 2014 opgemaakt. Naar aanleiding van dit rapport is belanghebbende bij de beschikking aansprakelijkstelling [beschikkingsnummer 1] op grond van artikel 34 IW, artikel 60 Wfsv en artikel 51 Zvw als inlener aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling ziet op het onbetaald gebleven deel van de loonheffingsschulden voor de aan [B BV] en [C BV] opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen voor zover die naheffingsaanslagen betrekking hebben op de aan belanghebbende uitgeleende arbeidskrachten.
Belanghebbende heeft geen stortingen op een G‑rekening verricht.
Bij de KvK is van [A BV] , [B BV] en [C BV] het volgende geregistreerd:
- -
-
op 22 augustus 2013 is besloten tot ontbinding van [A BV] en [A BV] is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn, met ingang van 26 augustus 2013;
- -
-
op 1 september 2013 is besloten tot ontbinding van [B BV] en per 30 september 2013 is [B BV] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn; en
- -
-
op 1 oktober 2013 is besloten tot ontbinding van [C BV] en per 1 oktober 2013 is [C BV] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de beschikkingen aansprakelijkstelling prematuur gegeven?
II. Heeft de Ontvanger het gelijkheidsbeginsel geschonden?
III. Zijn de beschikkingen aansprakelijkstelling naar te hoge bedragen vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op dat wat zij tijdens de zittingen hebben verklaard.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de beschikkingen aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.