Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3250, 18/00459

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3250, 18/00459

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 augustus 2019
Datum publicatie
14 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3250
Zaaknummer
18/00459

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert vanaf medio 2010 een eenmanszaak. Zij is zelfstandig handelspartner van een textielspecialist die heeft gekozen voor verkoop via distributeurs en sub-distributeurs. Belanghebbende is zowel distributeur (voor wat betreft de eigen verkoopactiviteiten) als aanbrenger van sub-distributeurs (personen die door belanghebbende zijn geworven om ook producten van de textielspecialist te verkopen). Als aanbrenger van sub-distributeurs ontvangt belanghebbende een vergoeding (provisie) over de verkopen van de sub-distributeurs.

Partijen zijn het erover eens dat de verdiensten met de eigen verkoopactiviteiten van producten van de textielspecialist voor belanghebbende winst uit onderneming vormen. Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening over de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs (in 2013 meer dan € 100.000) voortvloeien uit een bron van inkomen.

Een voordeel kan slechts belastbaar inkomen zijn als er een bepaalde bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Voor de aanwezigheid van een bron van inkomen moet aan drie voorwaarden worden voldaan: nodig is dat belanghebbende met haar activiteiten (i) beoogde een voordeel te verwerven, (ii) dat dit voordeel ook redelijkerwijs verwacht kon worden en (iii) dat zij met haar activiteiten deelneemt aan het economische verkeer.

Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende voordeel beoogde met het werven van sub-distributeurs. Naar het oordeel van de Rechtbank is tevens sprake van deelname aan het economische verkeer en kon het voordeel ook redelijkerwijs verwacht worden. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden juist heeft beslist dat de provisie-inkomsten voortvloeien uit een bron van inkomen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00459

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2018, nummer BRE 17/2759 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en de beschikking belastingrente.

Belanghebbende exploiteert vanaf medio 2010 een eenmanszaak. Zij is zelfstandig handelspartner van een textielspecialist die heeft gekozen voor verkoop via distributeurs en sub-distributeurs. Belanghebbende is zowel distributeur (voor wat betreft de eigen verkoopactiviteiten) als aanbrenger van sub-distributeurs (personen die door belanghebbende zijn geworven om ook producten van de textielspecialist te verkopen). Als aanbrenger van sub-distributeurs ontvangt belanghebbende een vergoeding (provisie) over de verkopen van de sub-distributeurs. Partijen zijn het erover eens dat de verdiensten met de eigen verkoopactiviteiten van producten van de textielspecialist voor belanghebbende winst uit onderneming vormen. Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening over de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs (in 2013 meer dan € 100.000) voortvloeien uit een bron van inkomen.Een voordeel kan slechts belastbaar inkomen zijn als er een bepaalde bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Voor de aanwezigheid van een bron van inkomen moet aan drie voorwaarden worden voldaan: nodig is dat belanghebbende met haar activiteiten (i) beoogde een voordeel te verwerven, (ii) dat dit voordeel ook redelijkerwijs verwacht kon worden en (iii) dat zij met haar activiteiten deelneemt aan het economische verkeer.

Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende voordeel beoogde met het werven van sub-distributeurs. Naar het oordeel van de Rechtbank is tevens sprake van deelname aan het economische verkeer en kon het voordeel ook redelijkerwijs verwacht worden. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden juist heeft beslist dat de provisie-inkomsten voortvloeien uit een bron van inkomen. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 met dagtekening 7 oktober 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.882 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13. Gelijktijdig is belanghebbende bij beschikking € 52 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Na daartegen op 22 oktober 2015 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 2 maart 2017, de aanslag IB/PVV en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken op 10 april 2017 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep bij op 30 juli 2018 verzonden uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 22 augustus 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 17 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende exploiteert vanaf medio 2010 een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] . Belanghebbende is zelfstandig handelspartner van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Belanghebbende heeft haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] ondergebracht in haar eenmanszaak.

2.2.

[bedrijf 2] is een textielspecialist, die heeft gekozen voor verkoop via distributeurs. Naast de verdiensten met de eigen verkopen van de distributeur werkt [bedrijf 2] met een zogenoemd 'provisieplan'. Dit houdt in dat er naast de provisie over de eigen verkopen van de distributeur, ook provisie uitgekeerd wordt over de verkopen van de door een distributeur geworven sub-distributeur.

2.3.

Belanghebbende was een van de eerste 15 distributeurs van [bedrijf 2] in Nederland. Belanghebbende verkocht de producten van [bedrijf 2] onder meer via door haar georganiseerde huisparty's en vanuit huis. Daarnaast heeft belanghebbende sub-distributeurs bij [bedrijf 2] aangebracht. Deze sub-distributeurs werden geworven op de voormelde huisparty’s. De provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs bedroegen in 2013 € 110.863.

2.4.

Belanghebbende heeft vanaf 2010 tot de volgende bedragen winst uit onderneming behaald met haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] :

2010

€ 9.607

2011

€ 40.795

2012

€ 60.971

2013

€ 101.748

2014

€ 131.407

2.5.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2013 zowel de provisie-inkomsten over de eigen verkopen als de provisie-inkomsten over de verkopen van de door haar aangebrachte sub-distributeurs tot haar winst uit onderneming gerekend. Het door belanghebbende aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 79.069 en bestaat uit:

Inkomsten uit vroegere arbeid

UWV - WAO -/-

€ 360

Belastbare winst uit onderneming

[bedrijf 1]

€ 79.416

Voordeel uit sparen en beleggen

€ 13

Verzamelinkomen

€ 79.069

2.6.

De Inspecteur is bij de aanslag IB/PVV in zoverre van de aangifte afgeweken dat de belastbare winst € 1.826 hoger is vastgesteld, namelijk op € 81.242 wegens een correctie van de startersaftrek. Deze correctie is niet in geschil.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Op de zitting heeft belanghebbende haar beroep op schending door de Inspecteur van het gelijkheidsbeginsel ingetrokken. Het geschil is daardoor beperkt tot het antwoord op de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs voortvloeien uit een bron van inkomen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en wat hieraan op de zitting is toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 15.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13. De beschikking belastingrente moet in dat geval worden herzien.De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing