Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3474, 18/00574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3474, 18/00574

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 september 2019
Datum publicatie
20 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3474
Formele relaties
Zaaknummer
18/00574
Relevante informatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

(Verwijzingsarrest Hoge Raad 5 oktober 2018, nr. 16/04577)

Verkoper levert een onroerende zaak aan belanghebbende. Uit een aanvulling op de koopovereenkomst blijkt dat de sloop- en verbouwingswerkzaamheden voor rekening en risico van belanghebbende komen. In geding is het antwoord op de vraag of de levering van verkoper aan belanghebbende betrekking heeft op een nieuw vervaardigde onroerende zaak of een bouwterrein waardoor de vrijstelling van overdrachtsbelasting van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 van toepassing is op de verkrijging van de onroerende zaak door belanghebbende.

Volgens het Hof blijkt uit de aanvulling op de koopovereenkomst en uit de omstandigheid dat de tot op het tijdstip van eigendomsoverdracht verrichte sloop- en verbouwingswerkzaamheden daadwerkelijk voor rekening en risico van belanghebbende zijn gekomen, dat de door verkoper verrichte levering van de onroerende zaak het oude bedrijfspand tot voorwerp heeft. De omstandigheid dat verkoper en belanghebbende meenden dat op het tijdstip waarop de macht om als eigenaar over de onroerende zaak te beschikken een nieuw vervaardigde onroerende zaak was ontstaan, is niet doorslaggevend. Voor het antwoord op de vraag of van een dergelijke levering sprake is, is niet doorslaggevend de door verkoper en belanghebbende (bij de akte van levering) gegeven juridische kwalificatie, maar de feiten en omstandigheden voorafgaande en ten tijde van de desbetreffende eigendomsoverdracht.

Nu verkoper aan belanghebbende een bestaande onroerende zaak heeft geleverd, is deze levering op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB 1968 vrijgesteld van omzetbelasting. Dientengevolge kan belanghebbende geen aanspraak maken op de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de WBR. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00574

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2015, nummer LEE 13/3431, in het geding tussen

de Inspecteur,

en

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 261.750. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt ter zake van het beroep tot een bedrag van € 1.217 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij uitspraak van 3 augustus 2016, nummer 15/00208, ECLI:NL:GHARL:2016:6243 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 1.018 en bepaald dat van de Inspecteur op het moment dat de uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 503.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 5 oktober 2018, nummer 16/04577, ECLI:NL:HR:2018:1866, (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.5.

Naar aanleiding van het verwijzingsarrest hebben de Inspecteur en belanghebbende achtereenvolgens een conclusie ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 augustus 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en naar de feitelijke uitgangspunten onder 2.1 tot en met 2.1.5 van het verwijzingsarrest, die alle als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.

Na verwijzing stelt het Hof in aanvulling hierop het volgende vast:

2.2.

De tot op het tijdstip van eigendomsoverdracht op [datum 1] 2007 verrichte sloop- en verbouwingswerkzaamheden zijn daadwerkelijk voor rekening en risico van belanghebbende gekomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de door de verkoper aan belanghebbende verrichte levering van de onroerende zaak betrekking op een nieuw vervaardigde onroerende zaak of een bouwterrein waardoor de vrijstelling van art. 15, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 van toepassing is op de verkrijging door belanghebbende van de onroerende zaak?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Na het onderzoek ter zitting is duidelijk geworden dat, anders dan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ook in geschil is of sprake is van een bouwterrein.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing