Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3477, 18/00671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3477, 18/00671

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 september 2019
Datum publicatie
19 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3477
Zaaknummer
18/00671

Inhoudsindicatie

Auto geparkeerd op stuk landbouwgrond staat niet op de openbare weg. Het stuk landbouwgrond kan ook niet als berm of zijkant van de openbare weg worden aangemerkt. Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wordt vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00671

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2018, nummer BRE 17/6481 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor de periode 10 februari 2016 tot en met 9 februari 2017 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de daarbij gegeven boetebeschikking.

De zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is met kennisgeving van verhindering niet verschenen.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 19 september 2019, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof

-

verklaart het hoger beroep gegrond,

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

-

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

-

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

-

vernietigt de naheffingsaanslag,

-

vernietigt de boetebeschikking,

-

gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 172 vergoedt, en

-

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.024.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. Het motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) was in de periode 3 september 2015 tot en met 13 februari 2017 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.

2. Op 9 februari 2017 is geconstateerd dat de auto zonder handelaarskenteken geparkeerd stond op een stuk grond dat is gelegen naast de openbare weg tegenover het bedrijfsterrein van belanghebbende.

3. De Inspecteur heeft op grond van deze constatering een naheffingsaanslag opgelegd van € 424 en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete van 100%.

4. Belanghebbende is van mening dat consequenties moeten worden verbonden aan het- volgens hem - te laat indienen van een verweerschrift bij de Rechtbank. Voorts is hij van mening dat het stuk grond waar de auto op stond geparkeerd niet is aan te merken als een openbare weg dan wel als berm en dat de verzuimboete moet worden vernietigd omdat hem geen schuld treft.

5. Het Hof merkt op dat belanghebbende bij brief van 10 november 2017 verzocht heeft gevolgen te verbinden aan het te laat indienen van het verweerschrift. De Rechtbank heeft hier geen aandacht aan besteed in de uitspraak. Het Hof merkt op dat van een te laat indienen van het verweerschrift geen sprake is. Uit het dossier van de Rechtbank kan worden afgeleid dat de Rechtbank bij brief van 12 oktober 2017 de Inspecteur heeft verzocht binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen en hem in de gelegenheid heeft gesteld een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn door de Inspecteur binnen vier weken op 7 november 2017 bij de Rechtbank ingediend. Hoewel het wenselijk was geweest dat de Rechtbank in de uitspraak hier iets over had opgemerkt, faalt de klacht van belanghebbende reeds hierom.

6. Artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bepaalt, dat onder weg moet worden verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of op het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.

7. Het tegenover het bedrijfsterrein van belanghebbende, aan de andere kant van de weg, liggende stuk grond betreft - blijkens de overgelegde foto’s - landbouwgrond, onder andere voor de teelt van mais. Het stuk grond is van de openbare weg afgescheiden door een greppel. Op de plek waar de auto stond geparkeerd, is echter een doorgang naar het stuk landbouwgrond. De auto stond, zoals blijkt uit de overgelegde foto, net voorbij de denkbeeldig doorgetrokken greppel.

8. Gelet op de aard van het stuk grond, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat dit stuk grond voor het openbaar rijverkeer openstaat. De onderhavige situatie is ook niet vergelijkbaar met de situatie van een braakliggend terrein zoals aan de orde in de uitspraak van Hof Arnhem 22 mei 2001, nr. 99/00286, ECLI:NLGHARN:2001:LJN AB2167. In die zaak was sprake van een braakliggend terrein dat door veel autohandelaren werd gebruikt voor het plaatsen van voertuigen en dat ook door bezoekers van een stadion en stadsgangers als parkeerterrein werd gebruikt. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.

9. Naar het oordeel van het Hof is - gelet op de foto’s die ter zitting zijn bekeken uit google maps - evenmin sprake van een pad, zoals de Inspecteur ter zitting heeft gesteld.

10. Het stuk grond kan evenmin als berm worden aangemerkt. Zo volgt uit het arrest Hoge Raad 22 november 1978, nr.19 064, V-N 1979, p. 378, dat wanneer een voor het openbaar rijverkeer openstaande weg wordt begrensd door een sloot, dat dan als berm of zijkant van de weg moet worden aangemerkt de grond gelegen tussen die weg en de rand van de sloot. Ingeval zich in zodanige sloot een dam bevindt, moet daarvan als berm of zijkant van de weg worden aangemerkt de grond welke is gelegen tussen een lijn welke denkbeeldig is getrokken langs de aan de zijde van de weg liggende rand van de sloot en die weg. In het onderhavige geval staat vast dat de auto voorbij de denkbeeldig doorgetrokken greppel stond geparkeerd.

Het Hof wijst voorts op het arrest Hoge Raad 24 januari 2001, nr. 36 033, ECLI:NL:HR:2001:AA9631, BNB 2001/128, waarin de Hoge Raad oordeelde dat een stuk gazon dat vrij toegankelijk was, niet in zijn geheel kan worden aangemerkt als een berm of een zijkant van een weg. Het Hof is voorts van oordeel dat - anders dan de Inspecteur ter zitting heeft betoogd - de breedte van de toegang tot het stuk landbouwgrond niet relevant is voor de vraag of sprake is van een berm.

Dit stuk grond kan dan ook niet worden aangemerkt als berm of zijkant van de weg.

Ten aanzien van het griffierecht

11. Omdat de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag worden vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 respectievelijk € 126, in totaal € 172 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

12. Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

13. Het Hof stelt deze kosten voor zowel de procedure bij de Rechtbank als de procedure bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op telkens 1 (punt) x € 512 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 512, in totaal € 1.024.

Slot

Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 september 2019

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.