Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3535, 18/00461
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3535, 18/00461
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 september 2019
- Datum publicatie
- 21 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3535
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:2024
- Zaaknummer
- 18/00461
Inhoudsindicatie
In geschil is de in de WOZ-waarde van de woning begrepen waarde van de schuur (belanghebbende
€ 2.481 en de Heffingsambtenaar € 39.532).
De Heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat de waarde van de schuur niet te hoog is vastgesteld. De last onder dwangsom die als onderdeel van een handhavingsprocedure aan belanghebbende is opgelegd laat het eigendomsrecht van belanghebbende onverlet. Ook het conservatoir beslag op de onroerende zaak vormt geen waarde verminderende factor en heeft geen invloed op de waardebepaling van de onroerende zaak. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00461
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2018, nummer BRE 17/5896 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg
hierna: de Heffingsambtenaar,
met betrekking tot de hierna vermelde WOZ-beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 28 februari 2017, vervat in een op dezelfde datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 279.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerendezaakbelasting voor het kalenderjaar 2017 bekendgemaakt (hierna: de aanslag OZB).
Na door belanghebbende op 20 maart 2017 tegen de WOZ-beschikking gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is op 23 augustus 2017 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep bij op 30 juli 2018 verzonden uitspraak ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is op 22 augustus 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 juni 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar [A] en [B] (taxateur).
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Op 11 juni 2019 is van belanghebbende een brief ontvangen gedagtekend 10 juni 2019. Hierna heeft belanghebbende ook op 24 juli 2019 en op 30 juli 2019 aan het Hof brieven gestuurd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak bestaande uit een woning (gewaardeerd op € 104.180), een werkplaats met parkeerterrein (gewaardeerd op € 136.013) en een schuur. De schuur is gebouwd in 1906 heeft een oppervlakte van 222 m², en staat op een perceel van 310 m² Dit laatste perceel en de schuur (hierna: de schuur) zijn door de Heffingsambtenaar gewaardeerd op € 39.532, berekend als volgt: huurwaarde € 4.544,00 (€ 3.284,00 + € 1.260,00) x kapitalisatiefactor 8.7. De totale WOZ-waarde van de onroerende zaak is door de Heffingsambtenaar vastgesteld op (afgerond) € 279.000 ( € 104.180 + € 136.013 + € 39.532).
Ter onderbouwing van de door hem bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde heeft de Heffingsambtenaar bij zijn aanvullend verweerschrift in eerste aanleg van 2 februari 2018 een door [B] , taxateur, opgemaakte matrix overgelegd. In die matrix zijn de waarden van de volgende vier vergelijkingsobjecten nader gespecificeerd als volgt:
- [adres 2] verkocht op 8 juni 2017 verkoopprijs € 327.500 Werkplaats met woning
- [adres 3] verkocht op 29 april 2016 verkoopprijs € 290.000 Werkplaats met woning
- [adres 4] verkocht op 8 februari 2016 verkoopprijs € 231.500 Werkplaats met woning
- [adres 5] verkocht op 11 mei 2016 verkoopprijs € 90.000 Opslag/Magazijn.
De onder 2.2 genoemde matrix is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onroerende zaak als van de vier genoemde vergelijkingsobjecten.
Als onderdeel van een handhavingsprocedure is bij besluit van 27 of 29 mei 2015 aan belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd wegens het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de schuur gelegen op perceel [perceel] . Belanghebbende heeft tegen de invordering van de dwangsom (d.d. 19 januari 2016) bezwaar en beroep aangetekend. Dit invorderingsbesluit is op 12 december 2016 door de rechter vernietigd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil de waarde van de schuur van € 39.532, die is begrepen in de per 1 januari 2016 vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 279.000.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat aan de schuur een waarde moet worden toegekend van € 2.481, en dus een WOZ-waarde aan de onroerende zaak van € 233.501. De Heffingsambtenaar verdedigt de in de vastgestelde waarde van de onroerende zaak begrepen waarde van € 39.532 voor de schuur, en een WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 279.000.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. De objectafbakening van de onroerende zaak is tussen partijen niet in geschil.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar, tot vermindering van de WOZ-beschikking tot een waarde van € 233.501 en naar het Hof aanneemt tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.