Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3630, 18/00603 en 18/00604

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3630, 18/00603 en 18/00604

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 oktober 2019
Datum publicatie
22 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3630
Zaaknummer
18/00603 en 18/00604

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zijn onderneming in 2014 gestaakt en heeft in het kader daarvan loodsen naar zijn privévermogen overgebracht. In geschil is de hoogte van de stakingswinst 2014 en in het bijzonder welke waarde in het economische verkeer per 31 december 2014 aan de loodsen dient te worden toegekend. Het Hof is van oordeel dat de waarde in het economische verkeer, overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur, € 38.000 bedraagt. De Inspecteur is bij zijn waardering op grond van de huurwaardekapitalisatiemethode er terecht van uit gegaan dat de loodsen op het stakingsmoment het meest optimaal als opslagruimte konden worden gebruikt. Het andersluidende standpunt van belanghebbende, inhoudende dat sloop van de loodsen de enige optie is voor een potentiële koper, waarbij hij tot een waarde in het economische verkeer van € 15.500 op grond van een residuele grondwaardeberekening komt, wordt verworpen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00603 en 18/00604

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2018, nummers BRE 17/7270 en BRE 17/7271, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.065. Tevens is voor het jaar 2014 de aanslag Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 24.700. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw (hierna ook tezamen aan te duiden als: de aanslagen) bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. Nadien heeft de Inspecteur de aanslagen (ambtshalve) verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 in de zaak BRE 17/7270. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de verminderingsbeschikkingen gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroepen ingesteld bij het Hof.

Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126 in de zaak 18/00603. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] (taxateur), alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] (taxateur).

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de Rechtbank vastgestelde, feiten.

“2.1. Belanghebbende dreef van 1 januari 1970 tot en met 31 december 2014 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de verkoop van producten vanuit een SRV-wagen. Per 31 december 2014 heeft belanghebbende de onderneming gestaakt.

2.2.

Achter de woning van belanghebbende bevinden zich twee loodsen. Deze liggen in een woonwijk en zijn bereikbaar via de oprit van de buren. De bestemming van de loodsen volgens het bestemmingsplan is “werken”. De loodsen werden gebruikt als opslagruimte van de bedrijfsvoorraad en voor het stallen van de SRV-wagen. De loodsen behoorden tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende en zijn bij staking overgebracht naar het privévermogen van belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende is in zijn aangifte bij de becijfering van het stakingsresultaat uitgegaan van een waarde van de loodsen van € 5.000. Hij onderbouwt deze waarde aan de hand van een waarde-verklaring van taxateur [taxateur] voornoemd.

2.4.

Op 24 augustus 2016 is door de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2014. Van dit onderzoek is een controlerapport opgesteld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn enkele correcties aangebracht op het in 2014 behaalde resultaat uit onderneming. Alleen de correctie van de waarde van de loodsen naar € 43.000 is in geschil. Aan deze correctie ligt het controlerapport waarde-onderzoek ten grondslag dat is opgesteld door voormelde rijkstaxateur die ter plekke een taxatie heeft uitgevoerd.

2.5.

Op 20 november 2017 heeft, nadat al uitspraak op bezwaar was gedaan, een hoorgesprek plaatsgevonden. De inspecteur heeft de waarde van de loodsen na dit gesprek en op basis van een aanvulling op het controlerapport waarde-onderzoek verlaagd naar € 38.000. Naar aanleiding daarvan zijn met dagtekening 29 maart 2018 de aanslagen verminderd.”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de stakingswinst voor het jaar 2014 tot het juiste bedrag is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil welke waarde in het economische verkeer per 31 december 2014 aan de loodsen dient te worden toegekend.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de loodsen een waarde in het economische verkeer hebben van in totaal € 15.500, terwijl de Inspecteur het standpunt inneemt dat de waarde in het economische verkeer in totaal € 38.000 bedraagt.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing