Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3631, 18/00634
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3631, 18/00634
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2019
- Datum publicatie
- 22 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3631
- Zaaknummer
- 18/00634
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen ingehouden loonheffing terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00634
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 september 2018, nummer BRE 18/547 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden ingehouden loonheffing.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is bij de salarisbetaling in november 2016 een bonus uitgekeerd en is loonheffing ingehouden. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het daartegen ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 8 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde,
[gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Aan het eind van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij [de werkgever] (hierna: de werkgever).
In mei 2014 heeft de werkgever aan belanghebbende een bonus award (hierna: bonus) toegekend.
Bij brief van 1 november 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende een verzoek om vooroverleg ingediend teneinde vooraf zekerheid te verkrijgen over de fiscale behandeling van de bonus. In de brief is aangegeven dat de uitkering van de bonus naar verwachting in februari 2017 zal plaatsvinden.
Op 4 november 2016 is het verzoek besproken, tezamen met enkele andere zaken, met [A] (Belastingdienst Grote Ondernemingen West, kantoor Den Haag; hierna: [A] ).
Op 23 november 2016 heeft de werkgever de bonus uitbetaald en daarop loonheffingen ingehouden.
In een notitie van 30 november 2016, op 2 december 2016, per e-mail verzonden aan [A] , heeft de gemachtigde het verzoek om vooroverleg nader onderbouwd. Omdat de Belastingdienst, kantoor Maastricht , competent was met betrekking tot dit verzoek heeft [A] het verzoek doorgezonden naar kantoor Maastricht .
In de e-mail van 2 december 2016 staat het volgende: “(…) Naar nu blijkt is de betreffende bonus inmiddels tot uitkering gekomen. (…). Dat doet in mijn optiek aan het karakter van het verzoek echter niet af.”
Bij brief van 17 januari 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing met betrekking tot de bonus.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.