Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3836, 19/00051
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3836, 19/00051
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2019
- Datum publicatie
- 28 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3836
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:6855, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00051
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in België, werkt in Nederland en geniet dividendinkomen uit Nederlandse BV. Belanghebbende is een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 Wet IB 2001, ondanks dat het dividendinkomen slechts beperkt in de belastingheffing wordt betrokken. Negatieve inkomsten uit eigen woning in België mogen in aanmerking worden genomen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00051
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2018, nummer BRE 17/3772, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 135.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.306 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 135.000, en het verzamelinkomen verminderd tot € 170.306, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.252,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woonde het hele jaar 2015 in [woonplaats] (België) en heeft daar een eigen woning. Hij heeft in 2015 in totaal een bedrag van € 10.269 aan renten van schulden betreffende deze woning voldaan. Het voor deze woning in aanmerking te nemen eigenwoningforfait bedraagt € 1.575. In het Belgische aanslagbiljet 2015 is geen aftrekpost in verband met de eigen woning opgenomen.
Belanghebbende heeft een aanmerkelijk belang in [bedrijf] B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap is gevestigd in Nederland. In 2015 heeft de vennootschap aan belanghebbende een dividend uitgekeerd ten bedrage van (bruto) € 135.000. Op het dividend is in Nederland 15 procent (€ 20.250) dividendbelasting ingehouden. In België is het netto dividend van € 114.750 belast met federale belasting tegen 25 procent.
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij de vennootschap. In 2015 heeft belanghebbende een (gebruikelijk) loon genoten van € 44.000.
Met dagtekening 7 oktober 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2015 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 135.000 en daarbij het verzamelinkomen vastgesteld op € 179.000. Bij die aanslag zijn de ingehouden en afgedragen loonheffingen (€ 13.507) en dividendbelasting (€ 20.250) als voorheffingen verrekend.
Belanghebbende heeft een “Inkomensverklaring 2015 Kwalificerende buitenlandse belastingplichtige” overgelegd. In deze verklaring heeft belanghebbende ingevuld dat het “Totaal inkomsten die niet belast zijn in Nederland” nihil is. De Belgische belastingdienst heeft op 9 februari 2017 verklaard dat de door belanghebbende ingevulde gegevens overeenkomen met wat bij hen bekend is over het inkomen van belanghebbende.
In een mail van 12 juni 2014 heeft een kantoorgenoot van gemachtigde, [kamergenoot] , de vraag voorgelegd aan een inspecteur of voor de toepassing van de regeling van een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige dividendinkomen waarvoor een beperkt heffingsrecht geldt, meegenomen kan worden voor de vraag of dit in Nederland belast inkomen is. Deze vraag is door de desbetreffende inspecteur, na raadpleging van de voorzitter van de Kennisgroep Internationaal belastingrecht IB (niet-winst)/LB (hierna: de Kennisgroep), bevestigend beantwoord. Uit het mailverkeer kan worden afgeleid dat de voorzitter van de Kennisgroep dit heeft kortgesloten met het Ministerie van Financiën.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. kan belanghebbende worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
II. heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor dat wat op de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor wat betreft het oordeel over de proceskostenvergoeding. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep.