Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3970, 17/00832
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3970, 17/00832
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2019
- Datum publicatie
- 29 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3970
- Zaaknummer
- 17/00832
Inhoudsindicatie
Belanghebbende trekt in twijfel of tijdens de zitting bij de Rechtbank een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst is gesloten. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. In beginsel dient van de juistheid van de weergave van deze overeenkomst in het proces-verbaal uitgegaan te worden aangezien het proces-verbaal de enige kenbron is van hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt afgeweken dient te worden. Voorts faalt de stelling van belanghebbende dat het bepaalde in art. 8:42, lid 1, van de Awb is geschonden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00832
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2017, nummer BRE 16/4393, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met dagtekening 23 november 2011 en aanslagnummer [aanslagnummer] H.86 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 100.000 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 4.227 afgegeven (hierna: de beschikking heffingsrente). Na tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar met dagtekening 24 februari 2014 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht ter hoogte van € 45 aan hem te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
In de bestreden uitspraak is, voor zover relevant, het volgende opgenomen met betrekking tot hetgeen partijen ter zitting van 5 oktober 2017, bij wijze van compromis, zijn overeengekomen:
“(…) Inhoudelijk: compromis
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de inspecteur de aanslag zal verminderen tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 (wat meebrengt dat de heffingsrente dienovereenkomstig zal worden verminderd) en dat belanghebbende daartegenover zijn aanspraak op vergoeding van immateriële schade en eventuele andere aanspraken laat vallen. (…)”.
Het proces-verbaal dat is opgesteld van de zitting van 5 oktober 2017 luidt, voor zover in de onderhavige procedure relevant, als volgt:
“(…) Met betrekking tot het jaar 2008
(…)
De inspecteur verklaart:
(…) Een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000 lijkt mij ook veel, maar de vraag is wat het dan wel moet zijn. (…)
(…)
De inspecteur verklaart:
Ik ga niet uitrekenen of belanghebbende met mijn voorstel wel of niet onder de toeslagengrens blijft. Ik ben bereid het belastbaar inkomen uit werk en woning te verlagen tot € 25.000 als belanghebbende zijn verzoek om immateriële-schadevergoeding intrekt.
Belanghebbende verklaart desgevraagd:
Ik ga niet akkoord met het voorstel van de inspecteur.
(…)
Met betrekking tot het jaar 2012
(…)
Met betrekking tot het jaar 2008
Belanghebbende brengt (ongevraagd) naar voren:
Ik ga toch akkoord met het voorstel van de inspecteur voor het jaar 2008.
De rechtbank vraagt aan belanghebbende of hij beseft dat dit ook betekent dat hij zijn verzoek om immateriële-schadevergoeding en eventuele andere aanspraken laat vallen.
Belanghebbende verklaart:
Ja, ik ga akkoord.
De rechtbank stelt vast dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen, inhoudende dat het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2008 wordt verminderd tot € 25.000 en dat belanghebbende zijn verzoek om immateriële-schadevergoeding laat vallen. Het door belanghebbende betaalde griffierecht zal door de inspecteur worden vergoed. (…)”.
De Rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting van 5 oktober 2017 gesloten.
Belanghebbende heeft de dag na het sluiten van het onderzoek een brief met dagtekening 6 oktober 2017 bij de Rechtbank ingediend. Belanghebbende merkt in deze brief, zakelijk weergegeven, op dat hij het gevoel heeft dat hij zijn beroep onvoldoende heeft kunnen toelichten doordat hij kampte met spanningen als gevolg de omstandigheid dat tijdens deze zitting, gelijktijdig, twee beroepzaken werden behandeld. Voorts merkt belanghebbende op dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van de Inspecteur om de aanslag te verminderen tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 25.000. Belanghebbende heeft dit in de voornoemde brief als volgt verwoord:
“(…) Kortom,
ik handhaaf mijn eerste besluit en ga niet akkoord me het voorstel van de belastingdienst met betrekking tot 2008. Dat ik bij verlaging aanslag – welke – naar 25.000 euro zou worden gebracht ik mijn vordering van immateriële schade zou moeten intrekken.
Ik handhaaf mijn vordering immateriële schade en als dit betekent dat de aanslag omhoog gaat dan zij het zo. Ik zal dan ook – indien noodzakelijk – hier tegen in beroep gaan. Laat de belastingdienst maar eerst eens alles op papier zetten. (…)”.
De Rechtbank heeft de brief met dagtekening 6 oktober 2017, blijkens rechtsoverweging 2.0. van de bestreden uitspraak, opgevat als een verzoek tot heropening van het onderzoek. De Rechtbank heeft – in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd – echter geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. De Rechtbank heeft deze brief derhalve buiten beschouwing gelaten, doch wel aan de gedingstukken toegevoegd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is tijdens de zitting van 5 oktober 2017 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?
II. Is de inhoud van deze overeenkomst juist weergegeven in het proces-verbaal dat is opgesteld van de zitting van 5 oktober 2017 en de uitspraak van de Rechtbank?
III. Bij bevestigende beantwoording van vraag I: Dient de vaststellingsovereenkomst vernietigd te worden?
IV. Heeft de Inspecteur voldaan aan de op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Awb op hem rustende verplichting?
Belanghebbende is van mening dat vragen I, II en IV ontkennend beantwoord dient te worden en vraag III bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten verder toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.