Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3988, 18/00323 en 18/00324
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3988, 18/00323 en 18/00324
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2019
- Datum publicatie
- 29 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3988
- Zaaknummer
- 18/00323 en 18/00324
Inhoudsindicatie
Het Hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod dat belanghebbende ter zitting heeft gedaan om zijn gehele administratie over te leggen. Het Hof overweegt vervolgens dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op aftrek van auto- en transportkosten, aftrek van huisvestingskosten, zelfstandigen- en startersaftrek, middeling en verliesverrekening. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij aanspraak kan maken op een hoger bedrag aan loonheffingen dan het bedrag aan loonheffingen waarmee de Inspecteur rekening heeft gehouden. De stelling dat er sprake is van nagekomen bedrijfskosten is niet onderbouwd. Het Hof ziet geen aanleiding om te concluderen dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 18/00323 en 18/00324
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 mei 2018, nummers BRE 17/2575 en 17/2576, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met dagtekening 15 juli 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] H.46.01 opgelegd (hierna: de aanslag IB/PVV). De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.688. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV is aan belanghebbende een beschikking belastingrente ter hoogte van € 94 gegeven (hierna: de beschikking belastingrente).
Voorts is aan belanghebbende ter zake van het jaar 2014 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) met dagtekening 15 juli 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] W.46.01.4 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen ter hoogte van € 2.236 (hierna: de aanslag Zvw). Gelijktijdig met de aanslag Zvw is aan belanghebbende een beschikking belastingrente ter hoogte van € 2 gegeven (hierna: de beschikking belastingrente).
Na tegen de aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikking belastingrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar met dagtekening 23 februari 2017 gehandhaafd. Het voorgaande heeft eveneens te gelden met betrekking tot de aanslag Zvw en de bijbehorende beschikking belastingrente.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met het nummer BRE 17/2574 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van het hoger beroep met het kenmerk 18/00323 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte ib/pvv en Zvw gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.790 (hierna: de aangifte). Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 10.840
- inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 12.607
- belastbare winst uit onderneming -/- € 7.657
belastbaar inkomen uit werk en woning € 15.790
De aangegeven belastbare winst uit onderneming is als volgt opgebouwd:
- saldo fiscale winstberekening € 750
- min: dotatie fiscale oudedagsreserve € 250
- winst uit onderneming € 500
- zelfstandigenaftrek € 7.280
- startersaftrek € 2.123
- min: ondernemersaftrek € 9.403
- Totaal -/- € 8.903
- plus: (negatieve) MKB-winstvrijstelling € 1.246
- Belastbare winst uit onderneming -/- € 7.657
Op 14 maart 2016 heeft de inspecteur een vragenbrief gestuurd aan belanghebbende, waarin hij informatie vraagt met betrekking tot de in aftrek genomen auto-, transport- en huisvestingskosten, de zelfstandigenaftrek (en het daarvoor van belang zijnde urencriterium) en de inkomsten uit loondienst/ingehouden loonheffing van [A BV] respectievelijk [Stichting B] . De inspecteur heeft belanghebbende in de brief van 9 mei 2016 nogmaals in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd. In zijn brief van 27 mei 2016 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte. Belanghebbende is daarbij nogmaals in de gelegenheid gesteld om - ditmaal tot 17 juni 2016 - te reageren. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Op 15 juli 2016 zijn de aanslagen opgelegd. De aanslag ib/pvv 2014 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 24.688. De aanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 2.236. Hierbij is de inspecteur op de volgende punten afgeweken van de aangifte:
1. de in aftrek gebrachte auto- en transportkosten van € 1.600 en huisvestingskosten van € 500 zijn niet geaccepteerd waardoor de fiscale winst is verhoogd met € 2.100;
2. de geclaimde zelfstandigen- en startersaftrek is niet geaccepteerd omdat niet aan het urencriterium is voldaan;
3. als gevolg van deze correcties is de MKB-vrijstelling aangepast tot -/- € 364;
4. de inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [A BV] (Hof: bedoeld zal zijn: van [A BV] , [C BV] en [D] ) zijn verminderd tot € 9.845, omdat € 995 te veel aan looninkomsten was aangeven;
5. de ingehouden loonheffing over de inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking is verminderd tot € 1.901, omdat € 0 in plaats van € 371 is ingehouden door [A BV] en € 0 in plaats van € 137 is ingehouden door [Stichting B] .
De inspecteur heeft het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV, de aanslag Zvw en de bijbehorende beschikkingen belastingrente tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd respectievelijk in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij het standpunt dat belanghebbende niet als ondernemer kwalificeert intrekt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vermindering van de aanslag IB/PVV, de aanslag Zvw en de bijbehorende beschikkingen belastingrente. Voorts concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van door hem geleden (immateriële) schade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.