Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4008, 18/00688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4008, 18/00688

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 oktober 2019
Datum publicatie
29 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:4008
Formele relaties
Zaaknummer
18/00688
Relevante informatie
Wet beheer rijkswaterstaatswerken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 9

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Terugverkrijging van de economische eigendom van een kantoorpand door de juridische eigenaar. Onderdeel 10 van het Besluit van de Minister van Financiën van 19 februari 2007, nr. CPP2006/878M is niet van toepassing indien niet voldaan is aan de voorwaarde uit artikel 9, lid 4 van de WBR dat ter zake van de verkrijging van de juridische eigendom de omzetbelasting in het geheel niet in aftrek kon worden gebracht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00688

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda(hierna: de Rechtbank) van 25 oktober 2018, nummer AWB 17/2379, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op [datum 3] 2015 aangifte van € 180.600 overdrachtsbelasting gedaan en deze op 20 januari 2016 voldaan. Naar aanleiding van het door haar bij schrijven van 4 februari 2016 tegen deze voldoening gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 17 februari 2017 besloten geen teruggaaf van de overdrachtsbelasting te verlenen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6.

Het Hof heeft aan het aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op [datum 1] 1994 het perceel gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] in eigendom verkregen. Op dit perceel heeft belanghebbende voor een bedrag van NLG 7.500.000 (€ 3.403.352) exclusief omzetbelasting een kantoorpand (hierna: het kantoorpand) voor eigen gebruik laten bouwen. Belanghebbende heeft de op de bouwkosten van het kantoorpand drukkende omzetbelasting geheel in aftrek gebracht.

2.2.

Belanghebbende heeft op [datum 2] 1995 de economische eigendom van het kantoorpand aan [A] (hierna: [A] ) vervreemd voor NLG 7.500.000 (€ 3.403.352). Over deze vervreemdingsprijs heeft belanghebbende aan [A] omzetbelasting in rekening gebracht. Vervolgens heeft belanghebbende het kantoorpand van [A] gehuurd.

2.3.

Belanghebbende heeft op [datum 3] 2015 de economische eigendom van het kantoorpand van [A] opnieuw verkregen voor € 3.010.000 (hierna: de terugverkrijging). Van deze verkrijging heeft de notaris namens belanghebbende op voornoemde datum € 180.600 overdrachtsbelasting aangegeven en deze op 20 januari 2016 voldaan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of met toepassing van onderdeel 10 van het Besluit van de Minister van Financiën van 19 februari 2007, nr. CPP2006/878M (hierna: het Besluit). de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting ter zake van de terugverkrijging van de economische eigendom tot nihil dient te worden verminderd. Meer specifiek is in geschil of onderdeel 10 van het Besluit ook van toepassing is indien niet voldaan is aan de voorwaarde uit artikel 9, lid 4 van de WBR dat ter zake van de verkrijging van de juridische eigendom de omzetbelasting in het geheel niet in aftrek kon worden gebracht.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzetbelasting ter zake van de juridische verkrijging door belanghebbende ten minste € 180.600 bedroeg.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van de afgedragen overdrachtsbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing