Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4050, 18/00575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4050, 18/00575

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 oktober 2019
Datum publicatie
10 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:4050
Formele relaties
Zaaknummer
18/00575
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:42

Inhoudsindicatie

Eerst na verwijzing ingenomen stelling dat art. 8:42 Awb is geschonden, wordt buiten beschouwing gelaten. Deze stelling is niet eerder ingenomen, ook niet in cassatie. De verwijzingsopdracht geeft geen ruimte voor een onderzoek van deze stelling.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aflossing van een schuld van ruim € 1,8 miljoen ten goede is gekomen aan [B]. Op grond van een eerder afgesloten vaststellingsovereenkomst kan dit bedrag dan niet ten laste van de winst worden gebracht. Door dat wel te doen heeft belanghebbende niet de vereiste aangifte gedaan en geldt omkering van de bewijslast. Belanghebbende voldoet niet aan haar bewijslast.

Hoger beroep ongegrond, maar wel vergoeding van immateriële schade omdat de procedure na verwijzing meer dan één jaar heeft geduurd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00575

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van

29 juli 2014, nummer AWB 13/2934 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.938.765. Tevens is bij beschikking € 125.844 heffingsrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de aanslag en beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven. Het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden heeft het hoger beroep tegen de aanslag voor het jaar 2004 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 5 oktober 2018, nr. 17/00373, ECLI:NL:HR:2018:1850, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij de uitspraak van de Rechtbank betreffende de voor het jaar 2004 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting is bevestigd, en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.5.

Belanghebbende en de Inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. De Inspecteur heeft bij brief van 17 januari 2019 een conclusie ingezonden. Belanghebbende heeft bij brief van 25 februari 2019 een reactie op het arrest en op de conclusie van de Inspecteur ingezonden.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 11 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

De Inspecteur heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en naar de feitelijke uitgangspunten onder 2.1.1 tot en met 2.1.6 van het verwijzingsarrest, die alle als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.

2.2.

Belanghebbende heeft een aangifte vennootschapsbelasting 2004 ingediend, berekend naar een belastbaar bedrag van € 904.270.

2.3.

De Inspecteur heeft, na aankondiging, met dagtekening 11 oktober 2008 de onderhavige aanslag opgelegd. Hierbij heeft verweerder de volgende correcties op het

belastbare bedrag aangebracht:

1. Schulden [B]

1.815.121

2. Leningen [C]

15.245

3. Leningen [D]

35.000

4. Schuld [E]

47.941

5. Privé-uitgaven [F]

20.000

6. Declaraties [F]

5.559

7. Cheques [F]

53.579

8. Promotiemateriaal / overige kosten

42.050

Totaal correcties

2.034.495

2.4.

Op 31 december 2001 heeft [belanghebbende] B.V. een schuld van ƒ 4.000.000 (€ 1.815.121) aan [B] . Deze schuld is in het verleden ontstaan. Bij het vorige boekenonderzoek heeft de Inspecteur deze schuld niet geaccepteerd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de zakelijkheid van de schuld niet was aangetoond.

Bij een op 25 juni 2002 gesloten vaststellingsovereenkomst zijn belanghebbende en de Inspecteur overeengekomen dat het bedrag van deze schuld “(…) alsnog aftrekbaar [is] in jaar van terugbetaling mits duidelijk blijkt dat de betaling betrekking heeft op het eerder ontvangen bedrag van f 4.000.000 en er geen crediteurensaldo [G] aanwezig is.”.

2.5.

In 2003 en 2004 zijn door belanghebbende bedragen overgeboekt naar de Rabobankrekening in [plaats] . De bedragen zijn vervolgens overgemaakt naar een Zwitserse bankrekening. Belanghebbende heeft het bedrag aangemerkt als aflossing van de schuld aan [B] en het bedrag van € 1.815.121 in 2004 ten laste van de winst gebracht.

2.6.1.

De correctie ‘leningen [C] ’ houdt verband met facturen van [H] , die betrekking hebben op eerste en tweede tranche leningen die zowel door [belanghebbende] BV als door de heer [F] zijn verstrekt aan [C] . De Inspecteur heeft de kosten voor een bedrag van € 15.245 aangemerkt als privékosten van de heer [F] .

2.6.2.

In verband met het faillissement van [J] zijn bij [K] B.V. vorderingen afgewaardeerd ten laste van het resultaat. Het bedrag van de afwaardering van € 35.000 is aan de heer [F] in privé betaald door middel van bijschrijving op zijn vordering op de vennootschappen van de heer [D] .

2.6.3.

De Inspecteur heeft het bedrag van € 47.941 dat was geboekt als “schuld [E] ” niet als schuld geaccepteerd en dit bedrag tot de winst gerekend.

2.6.4.

De toenmalige accountant van belanghebbende heeft ten aanzien van een aantal facturen verklaard dat de betreffende uitgaven deels privé uitgaven betreffen. De Inspecteur heeft de gefactureerde bedragen voor een bedrag van € 20.000 niet als zakelijke kosten geaccepteerd, maar als privé-uitgaven van de heer [F] aangemerkt.

2.6.5

De heer [F] heeft voor een bedrag van € 11.119,84 declaraties ingediend. De Inspecteur heeft aftrek van 50% van dit bedrag (€ 5.559) geweigerd omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat meer dan 50% van dit bedrag zakelijke kosten betreffen.

2.6.6.

Via de bankrekening van de heer [F] zijn cheques van belanghebbende geïnd tot een bedrag van € 53.579, 46.

2.6.7.

In 2004 zijn kasopnamen gedaan tot de volgende bedragen:

Datum

Omschrijving

Bedrag (€)

15-01-2004

folders

1.000

22-01-2004

foldermateriaal ven

8.800

17-03-2004

[G]

6.260

16-12-2004

giveaways

11.900

16-12-2004

promos en gifts

6.340

25-03-2004

foldermateriaal

7.750

Totaal

42.050

Facturen van deze kosten zijn niet overgelegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor dat wat hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 904.270. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing