Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4297, 18/00528 tot en met 18/00530
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4297, 18/00528 tot en met 18/00530
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 november 2019
- Datum publicatie
- 4 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:4297
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:4655, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:14
- Zaaknummer
- 18/00528 tot en met 18/00530
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt in deze BPM-zaken dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden, dat geen recht bestaat op leeftijdskorting en lagere tussentijds tarief, dat niet mag worden aangesloten bij ex rentals, dat het Hof onbevoegd is te oordelen over invorderingsrente 28c IW, dat terecht griffierecht is geheven, dat op een verzoek tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet in een andere formatie hoeft te worden beslist, dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten. Wel bestaat recht op een rentevergoeding over het griffierecht, gelet op HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 18/00528 tot en met 18/00530
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 augustus 2018, nummers BRE 17/4372, 17/4501 en 17/4575, in de geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen voldoeningen op aangifte.
1 Ontstaan en loop van het geding
(Rechtbank 17/4372; Hof 18/00528) Belanghebbende heeft op 14 maart 2016 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) inzake de registratie van een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto, merk en type Ford Kuga 2.0 TDCI 180pk 4WD Titanium, VIN eindigend op [VIN 1] (hierna: auto 1). Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 5.714. Op 21 maart 2016 is € 6.216 voldaan. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 15 mei 2017 een teruggaaf verleend van € 502. Tevens is daarbij een beschikking belastingrente van nihil gegeven en is een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 246.
(Rechtbank 17/4501; Hof 18/00529) Belanghebbende heeft op 18 juli 2016 aangifte gedaan voor de BPM inzake de registratie van een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto, merk en type Ford C-MAX 1.5 EcoBoost 150pk Titanium Edition, VIN eindigend op [VIN 2] (hierna: auto 2). Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 3.701. Dit bedrag is op 21 juli 2016 voldaan. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 17 mei 2017 een teruggaaf verleend van € 186. Tevens is daarbij een beschikking belastingrente van nihil gegeven en is een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 246.
(Rechtbank 17/4575; Hof 18/00530) Belanghebbende heeft op 2 november 2015 aangifte gedaan voor de BPM inzake de registratie van een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto, merk en type Ford Galaxy 2.0 TDCI 150pk Titanium, VIN eindigend op [VIN 3] (hierna: auto 3). Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 6.409. Dit bedrag is op 10 november 2015 voldaan. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 16 mei 2017 een teruggaaf verleend van € 510. Tevens is daarbij een beschikking belastingrente van nihil gegeven en is een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 246.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333 in elk van de drie zaken. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze zien op de rentebeschikkingen, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, de belastingrente vastgesteld op een bedrag berekend over de desbetreffende teruggaaf en over de periode:
- 1 april 2017 tot en met 29 mei 2017 (zaak 17/4372),
- 1 april 2017 tot en met 31 mei 2017 (zaak 17/4501),
- 1 april 2016 tot en met 30 mei 2017 (zaak 17/4575),
zich onbevoegd verklaard om uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van de terugbetaling van BPM voor zover de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) daarin niet voorziet, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 999 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508 en dit administratief verwerkt in de zaak 18/00528. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en [A] en [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van de auto’s 1, 2 en 3 verschuldigde BPM. Belanghebbende heeft tegen de voldoeningen op aangifte tijdig bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15, 16 en 17 mei 2017 teruggaven BPM verleend, zoals weergegeven onder 1.1.1 tot en met 1.1.3. Tevens zijn daarbij beschikkingen belastingrente van nihil gegevens en is per zaak een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 246 toegekend. Belanghebbende is niet gehoord in de bezwaarfase.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is er sprake van schending van de hoorplicht ?
2. Heeft belanghebbende recht op een hogere teruggaaf van de op aangifte voldane belasting vanwege toepassing van de leeftijdskorting en een lager tussenliggend tarief?
3. Dient rekening te worden gehouden met een waardedruk in verband met ex-rental?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de BPM-teruggaaf; is artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?
5. Is van belanghebbende terecht griffierecht geheven?
6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het betaalde griffierecht?
7. Dient op een verzoek tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die welke de hoofdzaak heeft beslist?
8. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
9. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van materiële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
10. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 bevestigend en vraag 5 ontkennend beantwoord dienen te worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Belanghebbende heeft haar in het hoger beroepschrift opgenomen grief dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel, ingetrokken, nu de onderhavige procedures geen naheffingsaanslagen betreffen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toewijzing van de door hem ingenomen stellingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.