Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:455, 18/00028
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:455, 18/00028
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 februari 2019
- Datum publicatie
- 5 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:455
- Zaaknummer
- 18/00028
Inhoudsindicatie
Gelet op de in HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138, geformuleerde regels heeft als bewijsrechtelijk uitgangspunt te gelden dat het hoger beroepschrift, gelet op de poststempel, te laat ter post is bezorgd. Nu belanghebbende geen stelling heeft ingenomen omtrent de terpostbezorging en dit wel in de rede lag omdat de Inspecteur in zijn verweerschrift tot niet ontvankelijkheid heeft geconcludeerd, is het hoger beroep te laat ingediend. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00028
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2017, nummer BRE 16/2942, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 215.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.863. Tevens is daarbij bij beschikking een bedrag van € 4.530 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken de aanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 171.265 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.863, en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd naar € 3.489. Tevens is hierbij aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 492.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 11 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij de gemachtigde van belanghebbende bij op 8 november 2018, met nummer [nummer 1] , aangetekend naar het door gemachtigde zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat op 9 november 2018 om 8:21 uur is getekend voor de ontvangst van de uitnodiging.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof. De pleitnota is voorzien van drie bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf in de vorm van een eenmanszaak.
Belanghebbende was eigenaar van een perceel akkerbouwland gelegen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [--] , nummer [nummer 2] , groot 41.905 m2 (hierna: [het perceel] ). [het perceel] behoorde tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende.
Belanghebbende heeft in 2007 [het perceel] verkocht en geleverd voor een bedrag van € 670.480 (€ 16 per m2) aan twee B.V’s die actief zijn op het gebied van projectontwikkeling. De fiscale boekwaarde bedroeg € 102.101, zodat met deze verkoop een fiscale boekwinst van € 568.379 werd behaald.
Voormelde boekwinst is vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling voor zover deze is toe te rekenen aan een stijging van de waarde in het economische verkeer van het perceel bij agrarische bestemming (WEVAB). Belanghebbende is in haar aangifte IB/PVV over 2007 uitgegaan van een WEVAB van € 377.145 (€ 9 per m2) en heeft de landbouwvrijstelling toegepast voor een bedrag van € 275.044 (€ 377.145 minus € 102.101). Voor de resterende boekwinst van € 293.335 (€ 568.379 minus € 275.044) heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd.
Bij de aanslagregeling IB/PVV 2007 heeft de Inspecteur een correctie van € 125.645 aangebracht. Volgens de Inspecteur bedraagt de WEVAB van het perceel € 251.500 (€ 6 per m2). De landbouwvrijstelling kan dan worden toegepast voor een bedrag van € 149.399 (€ 251.500 minus € 102.101) en de HIR bedraagt dan € 418.980 (€ 568.379 minus € 149.399). Door de vorming van de HIR heeft de correctie in 2007 geen invloed op het inkomen uit werk en woning en ook niet op de hoogte van de aanslag IB/PVV 2007. Het bezwaar tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2007 is door de Inspecteur dan ook niet‑ontvankelijk verklaard. In de daarop volgende beroepsprocedure heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard vanwege de juiste beslissing van de Inspecteur om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan belang.
In 2010 heeft belanghebbende cultuurgronden gekocht voor een bedrag van in totaal € 343.245 (€ 7 per m2). In de bij haar aangifte IB/PVV over 2010 behorende fiscale jaarstukken is de HIR voor een bedrag van € 241.144 afgeboekt op de aanschaffingskosten van deze gronden. Een verdere afboeking zou afstuiten op de zogeheten boekwaarde-eis. Het niet benutte deel van de HIR van € 52.191 (€ 293.335 minus € 241.144) is in stand gelaten.
De Inspecteur is bij de aanslagregeling voor het jaar 2010 afgeweken van de ingediende aangifte. Uitgaande van een HIR van € 418.980, gebaseerd op een WEVAB van het in 2007 verkochte [het perceel] van € 6 per m2, en een afboeking van € 241.144 wegens de in 2010 aangeschafte cultuurgronden, bedraagt de belaste vrijval van de HIR volgens de Inspecteur € 177.836.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 november 2017 ongegrond verklaard. De uitspraak is op 30 november 2017 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft met dagtekening 10 januari 2018 een hoger beroepschrift ingediend bij het Hof. Dit hoger beroepschrift is per post verstuurd en bij het Hof op 15 januari 2018 binnengekomen. De poststempel op de envelop waarin het hoger beroepschrift is verzonden, vermeldt als datum 12 januari 2018.
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend, nu uit bij de griffier ingewonnen inlichtingen volgt dat de poststempel is gedateerd op 12 januari 2018.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft allereerst de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep. Zo ja, dan is in geschil in hoeverre belanghebbende in 2010 winst geniet in verband met de vrijval van de HIR. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag wat de WEVAB is van het in 2007 verkochte [het perceel] en in verband hiermee, in hoeverre de in 2007 gerealiseerde boekwinst van € 568.379 is vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
Belanghebbende verdedigt een WEVAB van € 9 per m2 en de Inspecteur een WEVAB van € 6 per m2.
Niet in geschil is:
- dat voor de boekwinst, voor zover deze niet is vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling, in 2007 een HIR kon worden gevormd;
- dat deze HIR in 2010 voor een bedrag van € 241.144 kan worden afgeboekt op de in dat jaar aangekochte cultuurgronden;
- en dat het restant van de HIR na deze afboeking in 2010 vrij dient te vallen ten bate van de winst.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag en beschikking. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.