Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:574, 18/00130
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:574, 18/00130
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 februari 2019
- Datum publicatie
- 14 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:574
- Zaaknummer
- 18/00130
Inhoudsindicatie
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2014 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent (het forfaitaire rendement van Box 3) voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en dat hij, mede gelet op het toepasselijke tarief, zou worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld kan niet leiden tot een vermindering van de aanslag. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00130
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2018, nummer BRE 16/9535, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 29.745 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.865, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 november 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn belanghebbende en de Inspecteur, met kennisgeving van verhindering, niet verschenen.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 22 november 2018 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op gelijke datum aangetekend aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 13 december 2018 het Hof verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft op 29 december 2015 zijn aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.745 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.865. De aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft op 23 mei 2016 bezwaar ingediend tegen de aanslag.
De Inspecteur heeft bij de uitspraak op het bezwaar de aanslag gehandhaafd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag juist is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.