Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:639, 17/00820
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:639, 17/00820
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 15 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:639
- Zaaknummer
- 17/00820
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In zoverre is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor de opgelegde boetes wordt anders geoordeeld. Belanghebbende stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur heeft de onjuistheid van deze stelling niet bewezen. De Inspecteur moet opnieuw uitspraak doen op de bezwaren tegen de boetes.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00820
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 oktober 2017, nummer BRE 16/8700, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te melden naheffingsaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het tijdvak oktober 2015, onder aanslagnummer [aanslagnummer] en met dagtekening 23 december 2015, een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 4.250 opgelegd. Daarbij zijn bij beschikkingen een aangifteverzuimboete van € 65 en een betaalverzuimboete van € 127 opgelegd. De tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraken van 4 oktober 2016 niet‑ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te
‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft over het onderhavig tijdvak geen aangifte gedaan. De Inspecteur heeft vervolgens op 23 december 2015 een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 4.250 aan loonheffingen. Tevens is daarbij bij beschikking een aangifteverzuimboete van € 65 en een betaalverzuimboete van € 127 opgelegd.
In een brief van 16 juni 2016 schrijft belanghebbende, voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van het ingediende bezwaar tegen de naheffingsaanslag Loonheffing (…) met aanslagnummer [aanslagnummer] hebben wij tot op heden geen reactie / uitspraak op het bezwaar ontvangen.
(…)”
De Inspecteur heeft voormelde brief van belanghebbende aangemerkt als een (eerste) bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 24 augustus 2016 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mede dat niet eerder een bezwaarschrift is ontvangen. De Inspecteur vraagt belanghebbende een kopie van het eerdere bezwaarschrift te overleggen. Belanghebbende heeft geen eerder bezwaarschrift overgelegd.
Op 4 oktober 2016 heeft de Inspecteur uitspraken op de bezwaren betreffende de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen gedaan, waarbij de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Eerst in hoger beroep heeft belanghebbende de volgende stukken overgelegd:
- een aanmaning met dagtekening 21 januari 2016 betreffende de onderhavige naheffingsaanslag en beschikkingen;
- een brief van belanghebbende met dagtekening 10 februari 2016, waarin belanghebbende naar aanleiding van de ontvangen aanmaning schrijft dat er reeds op 3 januari 2016 bezwaar is aangetekend; daarbij is gevoegd een bezwaarschrift met dagtekening 3 januari 2016 tegen de onderhavige naheffingsaanslag en beschikkingen;
- een brief van de Ontvanger met dagtekening 22 februari 2016, waarin hij uitstel van betaling verleent betreffende de naheffingsaanslag en beschikkingen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur het bezwaar terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Gemachtigde:
- Ik verleen niet beroepsmatig rechtsbijstand.
- Indien uw Hof het bezwaar ontvankelijk acht, wil ik graag dat de Inspecteur mijn bezwaar opnieuw behandelt.
De Inspecteur:
- Voor wat betreft de boeten: ik kan niet bewijzen dat belanghebbende het bezwaarschrift van 3 januari 2016 niet heeft verstuurd. Ik kan alleen zeggen dat de Belastingdienst het niet heeft ontvangen. Het eerste moment waarop de Belastingdienst op de hoogte is van een bezwaarschrift, is na ontvangt van de brief van belanghebbende van 10 februari 2016, waarbij het bezwaarschrift van 3 januari 2016 is gevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing naar de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.