Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:640, 17/00861 en 17/00862

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:640, 17/00861 en 17/00862

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 februari 2019
Datum publicatie
15 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:640
Zaaknummer
17/00861 en 17/00862

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde vrijstaande woning. Heffingsambtenaar maakt waarde aannemelijk.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00861 en 17/00862

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2017, nummers AWB/ROE 17/919 en 17/3060 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Echt - Susteren

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn in het kader van de Wet WOZ twee beschikkingen gegeven (hierna: de WOZ beschikkingen), waarbij de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] (hierna ook: de onroerende zaak) op de waardepeildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 is vastgesteld op € 316.000 en de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2016 voor het tijdvak 1 januari 2017 tot 1 januari 2018 is vastgesteld op € 284.000. Na tegen elk van deze beschikkingen gemaakt bezwaar is de waarde op de peildatum 1 januari 2013 bij uitspraak van de Heffingsambtenaar verminderd tot € 259.000. De waarde op de peildatum 1 januari 2016 is bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende twee maal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een maal een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [taxateur] , taxateur.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning met een inhoud van 768 m³, een perceel oppervlakte van 1.393 m², een berging, een kelder, vijf dakkapellen en een overkapping. Op het perceel is een erfdienstbaarheid gevestigd.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft de onroerende zaak laten taxeren door [taxateur] , WOZ-taxateur. In een taxatierapport van 4 oktober 2017 wordt de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2013 bepaald op € 259.000. Deze waarde is in het taxatierapport onderbouwd met de vergelijkingsobjecten [adres 2] te [woonplaats] , verkocht op 29 november 2013 voor € 212.500, [adres 3] te [woonplaats] , verkocht op 3 december 2012 voor € 215.000 en [adres 4] te [woonplaats] , verkocht op 15 november 2013 voor € 210.000.

2.3.

In een taxatierapport van 4 oktober 2017 wordt de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2016 bepaald op € 284.000. Deze waarde is in het taxatierapport onderbouwd met de vergelijkingsobjecten [adres 5] te [woonplaats] , verkocht op 13 januari 2017 voor € 330.000, [adres 6] te [woonplaats] , verkocht op 15 december 2016 voor € 298.000 en [adres 7] te [woonplaats] , verkocht op 18 oktober 2016 voor € 231.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak naar de peildatum 1 januari 2013 respectievelijk 1 januari 2016 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, vermindering van de waarde naar de peildatum 1 januari 2013 en vermindering van de waarde naar de peildatum 1 januari 2014. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing