Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:641, 18/00001 en 18/00002
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:641, 18/00001 en 18/00002
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 10 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:641
- Zaaknummer
- 18/00001 en 18/00002
Inhoudsindicatie
De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit pgb van ex-echtgenote.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00001 en 18/00002
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 november 2017, nummers BRE 16/2167 en 16/2168 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.468 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 153 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.36.01), en een aanslag in de zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.495 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 2 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.36.01.4). De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld door mevrouw [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1957. Belanghebbende was geheel 2013 gehuwd met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Aan de ex-echtgenote is in 2013 in het kader van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) een bedrag van € 7.798,08 toegekend. Zij heeft in het verantwoordingsformulier over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 aan het Zorgkantoor opgegeven dat zij aan belanghebbende € 5.494,65 heeft uitbetaald wegens verleende zorg. De ex-echtgenote heeft het verantwoordingsformulier ondertekend.
Belanghebbende heeft over het jaar 2013 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.973. Hierin zijn geen inkomsten uit zorgverlening opgenomen.
Bij brief van 22 mei 2015 heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende over de inkomsten uit zorgverlening. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Bij brief van 23 oktober 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van het voornemen om af te wijken van de aangifte en het belastbaar inkomen uit werk en woning te verhogen met € 5.495. Met dagtekening van 23 december 2015 zijn de onderhavige aanslagen opgelegd.
Bij brief van 14 december 2017 heeft het Landelijk Incasso Centrum van de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) het verleende uitstel van betaling voor de onderhavige aanslagen ingetrokken.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.973 en vernietiging van de aanslag Zvw. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.